Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

CBAK0221

Een sage (mondeling), woensdag 02 oktober 1901

Hoofdtekst

In Ilpedam heb vroeger een meid ewoond: die was nergens bang voor. Ze diende in een herberg en dan plaagde ze her dikwijls, maar ze gaf er niet om. Nou wordt in zoo'n herberg natuurlijk van alles verhandeld, en zoo kwam op een goede avond het gesprek op die meid en dat ze zooveul courazie had.
"Nou," zei er op lest ien, "ik wed dat ze vanavond om elf uur niet na het vort durft. Deer is een kerel op ehange, en nou wed ik dat ze die zijn slaapmus niet van zijn kop durft neme en hier brenge."
"Nou," zei de meid, "dat zou ook wat."
En zij er op af. 't Was stikdonker. Ze had een leertje mee enome en klom stilletjes bij het schavot op. Maar net zou ze nem de slaapmus afneme, toe hoort ze stommele en rommele benede.
Zij buigt er eigen voorover en zeit: "Nee, nee hoor, je zult me niet bang make. Denk je, dat ik niet weet, dat jelui het benne?"
Maar het leve hiel an, en opiens vliegt er een kerel in de donker weg, zoo hard as ie loope kon. Das raar, denkt de meid. Ze klimt dus na beneje, en deer vindt ze een paard an het schavot vastgebonde.
Das geen eerlijk spul eweest, denkt ze, en ik most dus het paard maar meenemen.
Ze komt dus met de slaapmus in de herberg, maar toe ze der vroege, hoe ze hem dat elappe had, zei ze: "Jawel, maar ik heb nog een paard ook."
Nou, ze gonge kijke, en dat paard had tog zoo een kostbaar zaal op en hoofdstel, dat ze begrepe er niks van.
Nou, de volgende dage stroomde het natuurlijk na de herberg, want ieder wou er het zijne van hemme, en de zaak begon te floreere, want ieder wou het zien, en vooral ook het verhaal uit de meid er eigen mond verneme. Maar na een poos raakte het zakie natuurlijk in het vergete boekie, en het zaal en het hoofstel wiere in de haverkist eslote, en het paard op stal ezet.
Maar wat gebeurt? Op een goede zondagmorge, toe de baas en vrouw na de kerk wazze, komt er een man in de herberg. Hij bestelt een gelaggie en begint over het geval te prate, en vraagt of hij het ers zien mocht.
"Wel ja," zeit de meid, "gaan maar mee."
Ze gonge naar de stal, maar pas hoort het paard de stem van de man, of het begint te hinniken, en toe ze dichterbij kwame, kon ze duidelijk merke dat paard en man mekaar konne. Dat smoes ik niet, docht ze.
Een poos later zei de man: "Had dat paard geen zaal?"
"Zeker," zei ze, "maar dat hebbe we op eborge."
"Waarzoo?" zei die.
"Nou, in de haverkist."
"Mag ik dat ook ers zien?"
"Wel zeker," zei ze, maar meteen docht ze: den zel ik je wel krijge.
Nou was het een erge groote kist, en toe hij hem bukte om het zaal uit de kist te krijge, pakte zij hem bij zijn broekspijpe, gooide hem erin en deed de kist op slot. Toe de baas thuis kwam, wiere natuurlijk de dienders ehaald, en toe bleek dat de meid een gevaarlijk roover geknipt had. Hij wier natuurlijk verhoord en hij most op ehange worde.
Daags daarvoor kwamme ze vrage, of hij nog een wensch te doen had.
"Ja," zeidie: "Ik zou die meid nog wel der es spreke. Ten eerste omdat ze zoo kerdaat was bij dat lijk, en ten tweede omdat ze zich zoo bij de hand getoond heb bij mijn."
De meid kwam.
Hij prees er om er moed en zei: "Hier heb ik nog een ouwe jas: die is voor jou."
De meid docht: 't is niet veel bizonders, maar ze pakte hem toch an.
Toe ze thuis kwam, lachte ieder er uit, want het was een oude zware jas vol lappen.
"Nou," zei ze, "beter mee verlege as om verlege; den zel ik hem naar bove hange."
Zoo gonge er een paar jaar voorbij en niemand docht meer om de jas. Toe wazze op en goeje dag de vrouw en de meid an het kleere verstelle. Nou kwame ze voor een jassie van ien van de kindere een lappie tekort.
"Lete we nou een stukkie van de roover zijn jas neme," zei de meid.
De vrouw lachte, maar hij wier toch benede ehaald. Ze tornde de naad los en wat kwam er uit? Niks as gouwe tientjes en bankjes enzovoort, enzovoort. Zoodat de meid opiens schatrijk was.

Onderwerp

SINAT 0999 - Andere Räubergeschichten    SINAT 0999 - Andere Räubergeschichten   

Beschrijving

Moedige meid gaat weddenschap aan dat ze de slaapmuts van een gehangene meeneemt naar de herberg. Terwijl ze bezig is hoort ze lawaai en roept dat ze niet bang te krijgen is. Ze hoort iemand vluchten, en vindt een paard dat vastgebonden is aan het schavot. Ze neemt het paard mee, krijgt bewondering voor het meenemen van de muts. Het paard, het kostbare zadel en hoofdstel trekken eerst veel bekijks, maar worden later op stal gezet en in een kist opgeborgen. Op een dag komt er een man in de herberg die vraagt of hij paard, zadel en hoofdstel mag bekijken. Het paard herkent de stem van de man, wat de meid niet laat merken. Op het moment dat hij in de kist kijkt gooit ze hem in de kist en sluit die af. Het blijkt dat ze een rover heeft gevangen die na verhoor wordt opgehangen. Als laatste wens wil hij haar spreken, en prijst haar voor haar moed. Hij schenkt haar een verstelde jas waar om gelachen wordt, maar waar later veel geld in verstopt blijkt te zitten.

Bron

Collectie Bakker (Archief Meertens Instituut)

Commentaar

2 oktober 1901
Andere Räubergeschichten

Naam Overig in Tekst

Ilpedam [Ilpendam]    Ilpedam [Ilpendam]   

Plaats van Handelen

Ilpendam (Noord-Holland)    Ilpendam (Noord-Holland)   

Kloekenummer in tekst

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:21