Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

BYLEFT13 - Sneeuwwitje en de zeven dwergen

Een sprookje (boek), 1978

14082508-2983-4179-89f6-8704026ac290.jpeg

Melding:

Bestand met auteursrechtelijke informatie of extreme facetten.
De inhoud is afgeschermd, en kan alleen worden geraadpleegd op het Meertens Instituut, of met een account.

Melding:

Bestand met auteursrechtelijke informatie of extreme facetten.
De inhoud is afgeschermd, en kan alleen worden geraadpleegd op het Meertens Instituut, of met een account.

Melding:

Bestand met auteursrechtelijke informatie of extreme facetten.
De inhoud is afgeschermd, en kan alleen worden geraadpleegd op het Meertens Instituut, of met een account.

Hoofdtekst

Sneeuwwitje en de zeven dwergen
Het was winter. Sneeuwvlokken dwarrelden als zwanedonsjes uit de loodgrijze hemel en kleurden de wereld smetteloos wit: de velden en wouden, de dorpen, de bevroren meren en ook het paleis van de koning, dat aan de voet van de hoge bergen lag.
In de salon van het koninklijk paleis zat de koningin te borduren. Ze was geliefd bij haar onderdanen en zó mooi, dat haar schoonheid tot ver over de grenzen geroemd werd. "Zo'n mooie vrouw moet wel erg gelukkig zijn," zeiden de mensen onder elkaar.
Maar op het moment dat ons verhaal begint, was de koningin helemaal niet gelukkig. Ze legde haar borduurwerkje terzijde en liep naar het hoge venster, dat uitzicht bood op de koninklijke tuin en het uitgestrekte woud daarachter.
"Ik wou dat ik een kindje had," zuchtte ze, "een meisje met zwart haar en een velletje zo blank als de sneeuw, die daarbuiten ligt. O, wat zou ik dàt heerlijk vinden."
En verdrietig keerde ze zich weer van het raam af. Ze had nu al zoveel jaren tevergeefs gewacht, dat ze weinig hoop meer koesterde.
Maar deze maal ging de hartewens van de koningin toch in vervulling: ze kreeg een schattig dochtertje, dat ze Sneeuwwitje noemde. De koning en de koningin waren dolblij, maar lang mocht hun geluk niet duren. Een paar jaar na de geboorte van Sneeuwwitje stierf de koningin.
De koning had er veel verdriet van. Maar hij begreep dat Sneeuwwitje een moeder nodig had en bovendien was hij zelf ook eenzaam in zijn grote paleis. De koning aarzelde lang, maar na een paar jaar trouwde hij opnieuw.
De nieuwe koningin was bijna nog mooier dan Sneeuwwitjes gestorven moeder en ze gedroeg zich allerliefst tegenover haar echtgenoot. Maar ze had een hekel aan haar stiefdochter. Ze verwisselde Sneeuwwitjes zijden prinsessekleertjes voor wat groezelige lompen en ze liet haar het zwaarste werk doen, dat ze maar vinden kon.
Sneeuwwitje durfde er niet goed met haar vader over te praten. Die had al genoeg aan zijn hoofd. En bovendien was hij zó vaak op reis, dat ze hem nauwelijks zag.
De koningin vulde haar dagen met het passen van nieuwe japonnen, het lakken van haar nagels en het borstelen van haar lange zwarte haar, want ze was niet alleen mooi, maar ook verschrikkelijk ijdel. Elke morgen ging ze voor de toverspiegel staan, die in de mooiste kamer van het kasteel hing en altijd stelde ze dezelfde vraag:
"Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de schoonste van heel het land?"
Waarop de Geest van de spiegel zonder uitzondering antwoordde:
"Majesteit, gelooft u mij:
De schoonste van het land zijt gij."
De koningin had het antwoord van de spiegel altijd met een zelfverzekerde glimlach afgewacht. Maar ze had met stijgende ongerustheid gezien dat Sneeuwwitje, ondanks haar armoedige jurkjes, met de dag mooier werd en langzaam was de angst in haar hart geslopen. Als de spiegel haar ooit zou teleurstellen, zou ze de schande niet kunnen verdragen.
Zo brak de dag aan, dat de spiegel even aarzelde voor hij zijn meesteres antwoordde. Ongeduldig herhaalde de koningin haar vraag.
"Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de schoonste van heel het land?"
De spiegel loog nooit, dat wist de koningin. Gespannen wachtte ze af. Toen liet de Geest van de spiegel zich horen.
"Majesteit, u bent een schone bloem gelijk -
Toch is Sneeuwwitje nu de schoonste van het rijk."
De koningin werd bleek van woede. Als Sneeuwwitje mooier was dan zij, moest het wicht verdwijnen. En voor altijd en eeuwig!
Die middag ontbood ze een jager, die haar zeer toegewijd was en die haar vaak op haar boswandelingen vergezelde.
"Je moet iets voor me doen. En ik duld geen tegenspraak! Je brengt Sneeuwwitje naar het hart van het woud - zó, dat ze haar weg nooit zal kunnen terugvinden. Daar laat je haar achter, zodat ze omkomt van honger en dorst of verscheurd wordt door de wilde dieren! Schiet op en doe wat ik je zeg! En denk erom: ik wil haar nóóit meer zien!"
De jager keek zijn meesteres verbijsterd aan. Hij wist dat de koningin een hekel aan Sneeuwwitje had. Maar haar in het bos achterlaten? Dat was wel een heel afschuwelijke opdracht. Hij zag echter wel in dat het niet zo verstandig zou zijn, de koningin tegen te spreken en met een bezwaard gemoed deed hij, wat hem bevolen was.
Sneeuwwitje dacht, dat ze een fijne boswandeling met de jager ging maken. Maar toen ze diep in het woud waren, waar het kil en vochtig is en waar het daglicht bijna niet meer doordringt, bleef de jager opeens staan en zei: "Vaarwel, prinsesje. Ik moet u hier achterlaten."
"Achterlaten?" riep Sneeuwwitje uit, "maar waarom? Wie heeft u dat opgedragen?"
"De koningin, prinses. Ik moet gehoorzamen. Moge de hemel u bewaren. Vaarwel - vaarwel!"
"Wat heb ik dan misdaan?" huilde Sneeuwwitje. Maar de jager was al tussen de bomen verdwenen en hoe Sneeuwwitje ook smeekte en riep, hij kwam niet terug.
Ze begon maar wat te lopen. De takken scheurden haar jurk aan flarden en schaafden haar armen en benen. Ze stootte zich aan de scherpe stenen, die onder de varens verborgen lagen. Ze riep en huilde, maar er was niemand om haar te helpen. Ze was helemaal alleen in het donkere woud, ze had honger en dorst en na een paar uur lopen begonnen haar voeten zo'n pijn te doen, dat ze bijna niet meer kon.
Toen zag ze een open plek, die gekoesterd werd door het gouden licht van de late middagzon. In het midden van die open plek stond een grappig klein huisje. Het rieten dak, de helderwitte muren en de blauwgeruite gordijntjes schenen Sneeuwwitje vriendelijk toe te lachen. Misschien woonden daar aardige mensen, die haar konden helpen.
Sneeuwwitje klopte driemaal op het ruwhouten deurtje en toen er niemand opendeed, ging ze voorzichtig naar binnen. De deuropening was maar nèt groot genoeg om haar door te laten.
Ach, wat een snoezig kamertje! Er stond een ronde tafel met zeven stoeltjes eromheen. Op de tafel zag ze zeven goedgevulde bordjes, zeven bekertjes melk, zeven messen, vorken, lepeltjes en gesteven servetjes.
Sneeuwwitje voelde haar maag knorren. Ze kon de verleiding niet weerstaan van ieder bordje iets te nemen: hier een hapje brood en een stukje kaas, daar een partje appel; en tenslotte dronk ze uit elk van de zeven bekertjes een klein beetje melk. Ze verbeeldde zich dat ze nog nooit zó gesmuld had - zelfs vroeger in het paleis niet, toen haar moeder nog leefde en ze altijd zelf mocht uitkiezen wat ze eten wilde.
Ze zuchtte. Nu voelde ze pas goed, hoe moe ze was. Op zoek naar een plekje om te slapen liep ze de trap op die naar een kamertje boven leidde. Daar vond ze zeven allerliefste ledikantjes, netjes naast elkaar en keurig opgemaakt. Ze probeerde het eerste, maar dat was veel te klein, net als het volgende en het bedje daarnaast; maar het zevende bedje bleek precies groot genoeg te zijn en daarop viel Sneeuwwitje bijna onmiddellijk in een diepe, droomloze slaap.
Sneeuwwitje wist niet, dat het huisje toebehoorde aan zeven vriendelijke dwergen, die daar al vele eeuwen woonden. Iedere morgen marcheerden die dwergen in ganzepas naar hun werkterrein, de diamantmijn aan de voet van de berg, en 's avonds keerden ze na gedane arbeid weer terug, stampend op de maat van hun lievelingslied:
"Van tik tik tik, van tak tak tak
Houwelen in de hand!
Want hakken is ons vak vak vak,
Wij zoeken diamant!
En zijn wij van het werken moe
Dan gaan we naar ons huisje toe
In het bos, in het bos
En we zingen erop los!
Hého! Hého! Het werk is weer gedaan,
't Is tijd om weer naar huis te gaan
Hého! Ziezo!"
Dat zongen ze, die zeven korte dikke schommeltjes - houweel op de schouder, lantaarn in de hand. Voorop ging Proffie, de oudste van de dwergen. Daarachter de goedgemutste Vrolijk, gevolgd door Mopperpot, die altijd overal kwaad om was. Dan Hatsjie, proestend en niezend; de slissende Sloompie en daar weer achter Slapie, altijd moe. En de rij werd gesloten door Gekkie. Gekkie was de jongste van het stel; hij had nog maar een klein baardje en hij was zó verward, dat hij altijd alles door elkaar haalde.
De maan stond al hoog aan de hemel, toen de zeven dwergen die avond thuiskwamen.
"Wacht eens even. De deur staat open," fluisterde Proffie ongerust. "Stil zijn, mannen! Je weet maar nooit."
Voorzichtig slopen de zeven dwergen hun huisje binnen.
"Er if een kaarfje aangeftoken," sliste Sloompie verbaasd.
"Hihihi! En er is uit mijn bekertje gedronken!" giechelde Vrolijk.
"H-hatsjie! Uit het mijne ook!"
"En iemand heeft van mijn lekkere boterham gegeten!" riep Mopperpot kwaad. "Wel alle appelflappen bij mekaar! Als ik dat galgebrok te pakken krijg!"
"Hoor je dat Slapie," zei Gekkie, "we eten vanavond appelebrok. Appelebrok met galgeflappen!"
Slapie geeuwde. "Appelflap of niet, ik ga meteen naar bed. Ik ben zó moe!"
En hij verdween naar de slaapkamer. Maar even later verscheen zijn onthutste gezicht boven aan de trap.
"Hé jongens! Moet je 's komen kijken!"
De dwergen stommelden de krakende trap op en bleven toen sprakeloos staan.
Op een van de zeven bedjes lag een mooi mensenkind te slapen. Haar ravenzwarte haar lag slordig op het helderwitte kussen en er glansde een traan op haar wang.
"Ach, wat een dotje," mompelde Sloompie.
"Niks dotje," zei Mopperpot knorrig.
"Stil toch," fluisterde Proffie. "Laat 'r nou slapen."
Maar op dat moment moest Hatsjie zo onbedaarlijk niezen, dat Sneeuwwitje wakker werd. Ze schrok natuurlijk wel even toen ze de dwergen zag staan, maar toen ze die zeven beteuterde gezichtjes bekeek, verdween haar angst. Ze ging op de rand van het bedje zitten en vertelde de dwergen haar droevige geschiedenis.
"Ach, wat zielig," fluisterde Sloompie aan het eind van haar verhaal. En toen begonnen alle dwergen tegelijk te praten.
"Wat gemeen van je stiefmoeder!"
"En wat zal je vader ongerust zijn!"
"Blijf maar bij ons, lief prinsesje."
"Ja hoor! Zo lang je maar wilt!"
"Nee! Geen vrouwvolk in huis!" Dat was natuurlijk Mopperpot, maar gelukkig luisterde niemand naar hem.
"Misschien kun je ons een beetje helpen met afwassen en stoffen en ramen lappen en zo," zei Proffie. "We kunnen bèst een hulpje gebruiken!"
En vanuit zijn ooghoeken gluurde hij naar Mopperpot, die verbolgen uit het raam bleef staren.
Sneeuwwitje was dolgelukkig met dat voorstel en ze beloofde de zeven dwergen, dat ze heel erg haar best zou doen.
Wat waren de dwergen gelukkig met Sneeuwwitje. Als ze 's avonds thuiskwamen, vonden ze het hele huis keurig aan kant en de tafel gedekt, terwijl uit het keukentje de verrukkelijkste geuren kwamen. Zelfs Mopperpot, die toch niet gemakkelijk te vermurwen was, moest toegeven dat Sneeuwwitje het huis veel gezelliger maakte en hij veranderde zelfs in een van haar meest toegewijde vriendjes.
Zo verstreek de tijd.
In het paleis heerste grote verslagenheid. De diepbedroefde koning was er elke dag met zijn lakeien op uitgetrokken om Sneeuwwitje te zoeken, maar toen hij na een paar weken nog geen spoor van zijn dochtertje gevonden had, gaf hij het op.
Pas op dat moment durfde de boze koningin er zeker van te zijn dat Sneeuwwitje niet meer leefde. Ze had al die tijd haar toverspiegel niet geraadpleegd, maar nu kleedde ze zich in haar kostbaarste japon, borstelde zorgvuldig haar glanzende haar en trad vastberaden op de spiegel toe.
"Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de schoonste van heel het land?"
En de spiegel antwoordde:
"Dat is Sneeuwwitje, majesteit,
Die in het woud haar dagen slijt
Bij de zeven kleine dwergen,
In de schaduw van de bergen.
Zij is de schoonste - nog altijd."
De koningin was met stomheid geslagen. Ze had een hele tijd nodig om een beetje tot zichzelf te komen. Toen ging ze de tuin in, plukte daar een mandvol appels en daalde daarmee de marmeren trappen af, die naar de onderaardse gewelven van het paleis leidden. Daar, in een kille kerker, bewaarde ze in het diepste geheim allerlei potten en flessen met poeders en dranken.
Ze pakte een oud toverboek, dat ze eens van een heks gekregen had en sloeg ongeduldig mompelend de bladzijden om.
"Waar staat 't nou... een drank die je van uiterlijk doet veranderen... ah! Daar heb ik 't. En dan - vergif. Om een giftige appel voor de kleine Sneeuwwitje te maken!"
Ze nam een paar flesjes van de plank en ging aan het werk.
Niemand besteedde enige aandacht aan het oude vrouwtje, dat een paar uur later de paleispoort uitschuifelde, gekleed in lompen, met een vale omslagdoek om de gebogen schouders en een mandje glanzende appelen aan haar arm. De schildwacht dacht dat ze een bedelares was, die aan de achterdeur wat eten had gekregen en liet haar glimlachend door.
De koningin - want die was het natuurlijk - knikte tevreden: de drank had zijn werk goed gedaan.
"Wie zal mij zo nog herkennen?" zei ze binnensmonds. "Sneeuwwitje in ieder geval niet! Voor haar heb ik in deze mand een mooie rode appel... en bij de eerste hap die ze ervan neemt, slaapt ze voor eeuwig in! En dan ben ik weer de mooiste van het land!" En ze lachte zo vals, dat de konijnen verschrikt voor haar wegvluchtten.
Aan de voet van de bergen lag een kleine vallei, die door de mensen `Dwergenvallei' genoemd werd. Daarheen richtte de koningin haar schreden, in de hoop Sneeuwwitje alleen aan te treffen.
De zon stond al laag aan de hemel, toen de als oude vrouw vermomde vorstin het dwergenhuisje eindelijk vond. Ze sloop voorzichtig naderbij en gluurde tussen de heldere gordijntjes door naar binnen.
De adem stokte haar in de keel. Daar stond Sneeuwwitje. En wat wàs ze mooi! Ze was bezig een koperen keteltje te poetsen en ze neuriede er een vrolijk liedje bij. Nu werd de koningin zo bevangen door gevoelens van haat en afgunst, dat ze haar hart voelde branden. Met bevende handen trok ze haar omslagdoek iets dichter om haar gerimpelde hals. Toen klopte ze aan.
"Wie is daar?" riep Sneeuwwitje.
"Och lief kind, ik ben een arme oude vrouw," antwoordde de boze koningin met een bevende stem, "ik heb al uren gelopen en ik ben toch zó verschrikkelijk moe! Misschien mag ik hier even wat uitrusten..."
Dadelijk opende Sneeuwwitje de deur, want ze was een goedhartig meisje.
"Komt u binnen mevrouw! Rust u maar uit zo lang u wilt, hoor. Hebt u soms honger? Of dorst?"
"Nee kind," zuchtte de oude vrouw, terwijl ze op een van de stoeltjes neerzeeg. "Ach, wat ben je lief en gastvrij. Maar ik ga er zo weer vandoor. Ik ben op weg naar de stad, om de appeltjes uit mijn tuin te verkopen. Kijk eens, wat een mooie? Maar jij mag er een voor niets hebben, omdat je zo aardig voor me bent. Hier, neem maar!"
En ze stak Sneeuwwitje de mooiste appel uit haar mandje toe.
"Nee, dank u," zei Sneeuwwitje beleefd.
De oude vrouw drong echter zo aan, dat Sneeuwwitje de appel tenslotte toch aannam. Maar nauwelijks had ze er een hapje van genomen, of ze zakte bewusteloos ineen...
"Ja, daar lig je nou, afschuwelijk wicht!" lachte de koningin. "In slaap voor altijd! En nu ben ik weer de mooiste van het land!"
Ze pakte een flesje met een gifgroen mengsel uit haar mand en nam er een slok van. Dadelijk vervaagden haar rimpels, rechtte zich haar rug en veranderden haar lompen weer in de fraaie satijnen japon en hermelijnen koninginnemantel, die ze die morgen had gedragen.
Zonder Sneeuwwitje ook nog maar één blik waardig te keuren, liep ze de deur uit, in de hoop nog voor donker thuis te zijn. Maar ze trof het slecht.
Juist die dag hadden de dwergen, die anders pas laat in de avond thuiskwamen, besloten hun werk in de diamantmijn wat vroeger neer te leggen. Dan konden zij ook eens voor Sneeuwwitje koken, in plaats van Sneeuwwitje voor hen. Onderweg zochten Mopperpot en Slapie allerlei heerlijke dingen bij elkaar: bosbessen, cantharellen en verrukkelijke kleine truffeltjes, die maar heel moeilijk te vinden waren.
De dwergen namen de kortste weg naar huis en zo kwam het, dat ze niet ver van de diamantmijn de koningin tegenkwamen, die natuurlijk meteen rechtsomkeert maakte en met wapperende mantel de bergen in vluchtte.
Meer hadden de dwergen niet nodig om te begrijpen dat er iets vreselijks gebeurd moest zijn. Ze lieten hun gereedschap vallen en zetten onmiddellijk de achtervolging in.
De hemel werd loodgrijs en een hevig onweer brak los. Regen en wind zwiepten de takken heen en weer en helle bliksemschichten scheurden de wolken vaneen. Maar de dwergen waren helemaal niet bang: zij kenden de weg in de bergen veel beter dan de boze koningin.
Die probeerde via een smal pad langs een ravijn te ontsnappen, maar ze gleed uit op een gladde rots en met een ijselijke kreet die door de bergwanden duizendvoudig weerkaatst werd, verdween ze in de duizelingwekkende diepte.
Toen de dwergen doodmoe en doorweekt thuiskwamen, zagen ze een droevig tafereel.
Sneeuwwitje lag bewegingloos op de vloer, met in haar hand nog de giftige appel waar ze een hapje van genomen had. De dwergen probeerden van alles, maar het lukte hen niet, hun vriendinnetje weer tot leven te brengen.
"Z-ze heeft van de giftige proefel van de gehekste meen gehappelt!" jammerde Gekkie.
En de andere dwergen waren al even radeloos.
"Nou zingt ze nooit meer een liedje!" huilde Vrolijk, die voor het eerst van zijn leven niet vrolijk was.
"En - hatsjie! - en m-moeten we haar nou begraven?"
"Nee," zei Proffie, die veel meer wist dan de anderen, "ze slaapt alleen maar, al is het dan voor eeuwig. Maar ik vind wèl dat ze zo erg ongemakkelijk ligt."
Toen de morgen aanbrak, hadden de dwergen een kistje van glas en rozenhout gemaakt, ingelegd met de stralendste stenen uit hun diamantmijn. Ze plaatsten het glazen kistje op een schaduwrijk plekje onder de bomen en strooiden het vol met de mooiste bloemen uit hun tuintje. Op dat zoetgeurende bed werd Sneeuwwitje voorzichtig neergevlijd. Toen gingen de dwergen in een kring om het kistje heen zitten. Dag en nacht waakten ze bij Sneeuwwitje; zwijgend, alleen af en toe een diepe zucht slakend. Geen vogel liet zich horen. De dieren uit het bos waren allemaal bedroefd en verslagen.
Toen de zon voor de derde keer opkwam, hoorden de dwergen opeens hoefgetrappel. Verrast keken ze op. Ze zagen een prachtige appelschimmel, die een jonge prins droeg. Die prins was met zijn dienaren op jacht gegaan, maar hij was steeds verder van zijn gezelschap afgedwaald en zo was hij toevallig bij het huisje van de dwergen terechtgekomen.
De prins zag de bedroefde kleine mannetjes en wierp een nieuwsgierige blik in het glazen kistje.
"Maar dat is het meisje waar ik altijd van gedroomd heb!" riep hij uit. "Ik wist dat ik haar ooit zou ontmoeten! Maar wat doet ze in die glazen kist? En wie zijn jullie?"
Gekkie slikte. "Wij zijn - eh - de zeven prinsen van het woud, edele dwerg," hakkelde hij, "en de gemene witmoeder van Sneeuwstiefje -"
"Laat maar Gekkie," zei Proffie. "Nee, 't zit zo, edele prins. Wij zijn de zeven dwergen van het woud en wij hebben dit prinsesje - Sneeuwwitje heet ze - onderdak verschaft. Maar de gemene stiefmoeder van Sneeuwwitje heeft haar van een giftige appel laten eten en..."
"En nu moet ons prinsesje voor eeuwig slapen..." vulde Mopperpot huilend aan.
De prins zuchtte diep. "Ik zie wel dat jullie veel van Sneeuwwitje houden," zei hij zacht. "Maar toch wil ik jullie iets vragen. Laat mij het kistje met Sneeuwwitje meenemen. Nu ik haar eenmaal gezien heb, kan ik niet meer zonder haar leven."
"Nooit!" riep Mopperpot.
"Alsjeblieft," smeekte de prins. "Ik zal jullie zoveel goud geven als je maar hebben wilt. Maar laat mij niet zonder Sneeuwwitje vertrekken."
De dwergen keken elkaar eens aan. Het was wel heel zielig voor de prins, dat hij het meisje van zijn dromen nu zó moest aantreffen.
"Ik zal haar net zo goed bewaken als jullie nu doen," hield de prins aan.
"Vooruit dan maar," mompelde Proffie. "We hoeven geen geld te hebben. Als u maar goed voor onze lieveling zorgt."
En daar waren de andere dwergen het mee eens.
Ze namen het kistje voorzichtig op hun schouders om het voor de prins naar de rand van het woud te dragen, waar zijn dienaren zeker op hem zouden wachten. Maar ze hadden nog niet ver gelopen, of Hatsjie moest zó verschikkelijk niezen, dat de dwergen hun dierbare last verschrikt loslieten. Het kistje kwam zo hard neer, dat het in duizend stukken brak.
En toen gebeurde het wonder.
Door de schok schoot het stukje giftige appel, dat in Sneeuwwitjes keel was blijven steken, naar buiten. Dadelijk verscheen er weer wat kleur op haar wangen en niet lang daarna ging ze verbaasd overeind zitten.
"Waar ben ik?" vroeg ze zachtjes.
"Je bent bij mij," zei de prins blij, terwijl hij haar hand pakte.
"Bij ons!" riep Mopperpot.
De prins knielde bij Sneeuwwitje neer. "Wil je met me trouwen, lief prinsesje? Ik heb zó lang op je gewacht. Maar ik wist dat ik je eens zou vinden."
Sneeuwwitje keek de prins eens aan. Hij had een edelmoedig gezicht en zijn ogen twinkelden vriendelijk.
"Ja, dat wil ik wel," zei ze verlegen, "maar alleen als de dwergen het goedvinden. Anders doe ik het niet."
"Ik vind het niet goed!" zei Mopperpot heel zachtjes. Maar dat meende hij natuurlijk niet echt. De dwergen wilden niets liever, dan dat hun kleine vriendin gelukkig zou worden en ze gaven dadelijk hun toestemming. Ze lieten wel een enkel traantje, maar Sneeuwwitje beloofde hen dat ze nog heel vaak op bezoek zou komen.
Toen Sneeuwwitje afscheid van haar vriendjes genomen had, zette de prins haar op zijn paard. En nagewuifd door de zeven dwergen gingen ze in galop op weg naar de horizon, waar het kasteel van de prins schitterde in het prille ochtendlicht.
Daar trouwden ze, en ze leefden nog lang en heel gelukkig.

Onderwerp

ATU 0709 - Snow White.    ATU 0709 - Snow White.   

Beschrijving

Een koningin krijgt een dochter zo blank als sneeuw en met zwart haar: ze wordt Sneeuwwitje genoemd. Na haar geboorte overlijdt de koningin echter. De koning hertrouwt, en de stiefmoeder van Sneeuwwitje is erg ijdel. Aan de toverspiegel vraagt ze wie de mooiste van het land is. Op de dag dat niet zij, maar Sneeuwwitje dat is, moet de jager het meisje in het bos achterlaten. Sneeuwwitje komt bij het huisje van de zeven dwergen, waar ze wat eet en gaat slapen. De dwergen keren terug uit de diamantmijn en ontdekken Sneeuwwitje. Ze mag blijven als ze het huishouden doet. Van de toverspiegel verneemt de stiefmoeder, dat Sneeuwwitje nog steeds de mooiste is. Ze verandert zich in een oude vrouw, zoekt Sneeuwwitje op en biedt haar een giftige appel aan. Sneeuwwitje valt in een eeuwige slaap. De stiefmoeder verandert weer in de koningin en gaat terug. Onderweg wordt ze gezien door de dwergen, die de achtervolging inzetten. De koningin vlucht de bergen in en valt in een ravijn. Voor Sneeuwwitje maken de dwergen een glazen kist. Op de derde dag komt er een verdwaalde prins langs. Hij herkent in Sneeuwwitje de prinses van zijn dromen en vraagt of hij haar mee mag nemen. De dwergen tillen de kist op, maar deze valt kapot. Het stuk appel schiet uit Sneeuwwitjes keel; ze leeft weer en gaat met de prins mee, met wie ze trouwt.

Bron

M. Bijl: Sprookjes van de Efteling. Zesde druk. Den Haag 1978, p.67-75

Motief

Z65.1 - Red as blood, white as snow.    Z65.1 - Red as blood, white as snow.   

L55 - Stepdaughter heroine.    L55 - Stepdaughter heroine.   

D1311.2 - Mirror answers questions.    D1311.2 - Mirror answers questions.   

D1323.1 - Magic clairvoyant mirror.    D1323.1 - Magic clairvoyant mirror.   

S31 - Cruel stepmother.    S31 - Cruel stepmother.   

S322.2 - Jealous mother casts daughter forth.    S322.2 - Jealous mother casts daughter forth.   

F451.5.1.2 - Dwarfs adopt girl as sister.    F451.5.1.2 - Dwarfs adopt girl as sister.   

S111 - Murder by poisoning.    S111 - Murder by poisoning.   

D1364.4.1 - Apple causes magic sleep.    D1364.4.1 - Apple causes magic sleep.   

S111.4 - Murder with poisoned apple.    S111.4 - Murder with poisoned apple.   

F852.1 - Glass coffin.    F852.1 - Glass coffin.   

N711 - King (prince) accidentally finds maiden and marries her.    N711 - King (prince) accidentally finds maiden and marries her.   

Commentaar

1978
Deze versie van Sneeuwwitje is duidelijk beïnvloed door de tekenfilm Snow White and the Seven Dwarfs van Walt Disney (1937). Dat de dwergen bij terugkeer uit de diamantmijn een lied zingen, waarin de kreet "Hého" voorkomt, is aan de Disneyfilm ontleend. Ook de naamgeving van de (bij Grimm naamloze) dwergen is op de tekenfilm geïnspireerd:
Bijl Disney (USA) Disney (Ned. nasynchr.)
Proffie Doc Doc
Vrolijk Happy Giegel
Mopperpot Grumpy Grumpie
Hatsjie Sneezy Niezel
Sloompie Bashful Bloosje
Slapie Sleepy Dommel
Gekkie Dopey Stoetel
Verder is de achtervolging van de boze stiefmoeder door de dwergen en haar val in het ravijn uit de Disneyfilm afkomstig.
Zie onder Beeld een afbeelding van Anton Pieck (kleur).
Snow-White

Naam Overig in Tekst

Sneeuwwitje    Sneeuwwitje   

Geest Van De Spiegel    Geest Van De Spiegel   

Proffie    Proffie   

Vrolijk    Vrolijk   

Mopperpot    Mopperpot   

Hatsjie    Hatsjie   

Sloompie    Sloompie   

Slapie    Slapie   

Gekkie    Gekkie   

Dwergenvallei    Dwergenvallei   

Sneeuwstiefje    Sneeuwstiefje   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20