Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

VOLKS099 - Duizendponderken

Een sprookje (), 1889

Hoofdtekst

Duizendponderken
Er was ne keer een manneken, dat bij een smid ging om zich een hamerken te doen maken van duizend pond. De smid lachte met hem.
"Wat zoudt daar mee wel kunnen doen?" zei de smid. "Ge zoudt gij dat zeker kunnen oppakken?"
Maar, toen het manneken niet ophield met vragen, maakte de smid hem het hamerken. Daarom heette het manneken "Duizendponderken".
Hij kwam het halen, nam het op zijnen schouder en ging zoo op avonturen uit.
Als hij al ver gegaan had, kwam hij daar aan een windmolen.
Hij zag den mulder neerstig bezig met werken en zei: "Mulder, wilde wedden, dat gij zoo ver niet kunt bollen als ik? Ge moogt gij nog een raap nemen, en ik zal met eenen meulensteen bollen".
De mulder wilde dat eens zien, nam een raap en bolde die wel vijftig meters verre; maar Duizendponderken nam nu een meulensteen, en bolde nog veel verder dan de Mulder.
"Ziede't nu, ik wist dat wel. Ei wel," zei Duizendponderken, "wilde met mij meegaan? Ik geef u een frank en half daags en den kost. Zijt ge kontent?"
De molenaar zei van ja en ze gingen samen verder.
Als ze nu al ver gegaan waren, kwamen zij daar in een bosch, en ze zagen daar een houtkapper, die bezig was met eenen boom omver te halen.
"Waarom trekt gij dien boom niet uit met wortels en al? Dan zou het zoo lang niet duren."
De houtkapper meende dat hij den zot met hem hield en begon te lachen.
"Ge zult gij dat beter kunnen als ik?" zei hij.
Maar Duizendponderken liet het zich geen twee maal zeggen en trok den boom uit den grond.
"Hoe heete gij?" vroeg hij aan den houtkapper.
"Koolbrander," zei de andere.
"Hewel! Koolbrander, wilde met mij meegaan? Ik geef u een frank en half daags en den kost."
Koolbrander was kontent en zij vertrokken.
Als zij nu al ver, zeer ver gegaan waren, kwamen zij aan een kasteel. Zij vonden zonder moeite den ingang en het eerste wat zij zagen van binnen, was een vuur dat brandde en daarnevens een pot met deeg. Ze trokken lotje om te weten wie moest koeken bakken en het lot viel op den molenaar. Binst dien tijd ging Duizendponderken met Koolbrander eens het kasteel afkijken. De Mulder begon dan te bakken, en met ruzie (= nauwelijks) had hij een koekje gereed, of er kwam daar een oud manneken van boven geloopen.
"Geef mij ne keer een koekske," zei het.
De molenaar gaf het eenen koek, maar wanneer het oud manneken dien opgeëten had, begon het den armen molenaar zoo geweldig te slaan, dat hij van schrik uit de kamer liep en zich achter eenen hoop hout ging wegsteken. Toen Duizendpondeken met Koolbrander weer kwam, kwam de Mulder uit zijn hoekje en vertelde hoe hij gevaren was.
Nu was het de beurt van Koolbrander, maar nauwelijks waren de twee anderen weg, en had hij een koek gereed, of het oud manneken verscheen weer en zei: "Geef mij ne keer een koekske!"
Koolbrander durfde dat verzoek niet weigeren, maar het manneken speelde het koeksken binnen, waarna het ook op Koolbrander viel en hem zoodanig afroste, dat hij van schrik buiten liep en zich in een hoek ging verbergen.
Nu was het aan de beurt van Duizendponderken.
"Gaat maar alle twee wandelen", zei hij tot zijn gezellen. "Ik zal ik ne keer bakken en zien of ik er niet beter zal in gelukken."
De anderen vroegen niet beters dan van er van af te zijn en verwachtten zien daaraan, dat Duizendponderken van 't zelfde laken een broek ging krijgen.
Ja, Duizendponderken had nog maar den eersten koek omgedraaid, of het oud manneken was daar weer.
"Ik heb zoo kou!" zei het.
"Kom u warmen," zei Duizendponderken.
"Ik heb zoo honger!"
"Doe uw muil open, ik zal er nen koek in slaan! "
Maar het manneken kwam niet en bleef maar altijd in een hoekske slaan en deed niets dan zeggen: "Ik heb zoo kou! Ik heb zoo honger!"
Dat begon eindelijk Duizendponderken te verdrieten en hij nam een koek, half gebakken en gloeiende, en smeet hem op het manneken zijnen kletskop.
Hierop wilde het manneken hem aanpakken, maar Duizendponderken zei: "Hé jongen! handen thuis!"
Hierop greep hij het bij zijnen grijzen baard, sleurde het nu tot bij eenen boom en sloeg er met eene wigge een spleet in; hiertusschen neep hij den baard van den oude, en liet ze dan weer toeslaan.
"Daar," zei Duizendponderken; "blijf nu hier maar staan tot dat ik weerkom!"
En hij trok naar het paleis om zijn koeken voort te bakken.
Toen nu Koolbrander en Molenaar weer kwamen, waren zij verwonderd hunnen kameraad te zien. Hij vertelde wat er gebeurd was, en nu gingen ze alle drij naar den boom kijken. Maar het oud manneken, als het ze zag afkomen begon te trekken en te sleuren, en van schrik trok het zoo dat zijn baard uitschoot en in den boom bleef steken. Nu viel het aan 't loopen, en ze zagen hoe het wat verder een grooten steen wegrolde en in een hol kroop. Zij volgden het en vonden het hol. Nu moesten ze lotjen trekken om te weten, wie zich het eerst moest laten zakken.
De mulder was alweer de eerste. Zij namen een mande met een lange koorde en gaven aan den mulder eene bel mede, om te bellen voor wanneer hij niet meer zou durven verder gaan. De mulder liet zich zakken maar op een zekere diepte gekomen, werd hij benauwd, belde en ze trokken hem op. Nu was 't aan Koolbrander, maar hij en dierf ook niet tot beneden gaan en het duurde niet lang, of hij belde ook.
"Wat voor mannen zijde gij?" riep Duizendponderken, "ik zal ik ne keer gaan zien."
Hij nam zijn hamerken, kroop in de mande en ze lieten hem zakken.
"Laat zinken, laat zinken, laat zinken tot op den grond," riep hij, en de mande zakte, zakte, tot dat zij beneden was.
Het eerste wat Duizendponderken daar zag was een oud vrouwke.
"Vrouwke," zei hij, "zeg mij eens wat er in dit hol verborgen is."
Maar het vrouwke zweeg, en weigerde hem eenige inlichting te geven.
"Ja maar," zei Duizendponderken, "meent ge dat het zoo met mij zal gaan?"
En hij stelde zich voor het vrouwken, en hefte zijn hamerken op: "Zie," zei hij, "als ge mij niet seffens antwoordt, éen klop van mijn hamerken is genoeg!"
Als het vrouwke zag dat de kerel het meende, zei ze eindelijk: "Gij zult hier drij kamers vinden. In de eerste zult ge zeven heeren ontmoeten, bezig met wijn en champagne te drinken; in de tweede zit een drake met zeven koppen en als ge er eenen van afslaat, dan springt er seffens weder een op; in de derde zitten drij koningsdochters gevangen, en ieder heeft een gouden appel."
Duizendponderken verliet het vrouwke, en ging kloppen aan de eerste deur. Men deed open, en hij vond daar inderdaad de zeven heeren, bezig met wijn en champagne te drinken. Maar als ze Duizendponderken zagen, sprong er een van hen op, en wilde Duizendponderken met zijn zweerd aanvallen. Maar Duizendponderken en sliep niet, greep zijn hamerken en verpletterde den heer met een enkelen klop. Hierop sprong een andere op, maar hij was niet gelukkiger. De vijf anderen kwamen hem ter hulp, maar Duizendponderken maakte er kort spel mee, en sloeg ze allen tegelijk dood.
Hij ging nu naar de tweede kamer. Als de drake hem gewaar werd, brieschte ze zoo verschrikkelijk dat er de aarde van daverde, maar Duizendponderken stapte moedig vooruit en viel de drake aan. Hier ging 't echter zoo gemakkelijk niet; want, hij had al een kop of twee afgeslagen, en telkens groeide er een weer aan. Met een geweldigen slag kapte hij de zeven koppen in eens af, en de drake viel om niet meer op te staan.
Nu drong hij door tot de gevangenis van de drij koningdochters, want het was de drake, die gelast was voor het oud manneken de deur te bewaken. Zij hadden zooals het vrouwken gezegd had, een gouden appel.
"Nu zijt ge verlost," zei Duizendponderken tot de drie prinsessen, "geeft mij uwe gouden appels, en ik zal u alle drij boven brengen."
Ze gaven hem de appels, en nu gingen ze tot bij de mande.
"Éen voor een zult ge nu bovengetrokken worden," zei hij tot de koningsdochters, "doch ieder van u moet zeggen dat er nog eene schoonere achter is."
Hierop belde hij, en de twee die boven waren, Koolbrander en de Molenaar, trokken de mande met een prinses boven.
Toen zij haar zagen, waren zij zoodanig door hare schoonheid verblind, dat zij haar alle twee gaarne zouden gehad hebben, en gingen beginnen met twisten, als het meisje zei: "Laat de mande maar weer zakken, er is nog een veel schoonere beneden."
Hierop lieten zij de mande weer af, en zoo kwam de tweede boven. Nu was het weerom 't zelfde spel, doch zij sprak: "Laat de mande maar weer zakken, er is nog een veel schoonere beneden."
Nu werd ook de derde boven gehaald, die de schoonste was van al, maar zij ook sprak van eene die nog schooner was en die nog in het hol was. Duizendponderken sprong nu ook in de mande, maar als hij bijna boven was, herkenden zij hem, en ze waren zoodanig door jaloerschheid verblind, dat zij hem met eenen keer weer in den put lieten vallen.
Duizendponderken ging nu weer bij het oud vrouwken.
"Vrouwke," zei hij, "als ge mij hier uit dien put niet helpt, sla ik u seffens met mijn hamerken dood!"
Het vrouwken wilde hem weer niet helpen, maar als het zag dat hij al zijn hamerken ophefte, sprak zij: "Alle vier en twintig uren komt er hier een beest voorbij; wacht ze af, en spring er op. Draag al het vleesch mee dat ge kunt; want iederen keer dat zij grolt, moet ge een stuk vleesch in haar muile steken, anders smijt ze u naar beneden." Duizendponderken ging dus om het lijk van de drake die hij dood geslagen had, wachtte de beest af en sprong er op. Nu begon de beest te grollen, en Duizendponderken sneed een been van de draak af, en stak het in de muile van de beest. Wat verder hoorde hij ze weer grollen hij sneed het ander been af, en stak het ook in haar muile. Den derden keer gaf hij het heele lijf van de drake. Maar als hij bijna boven was, hoort hij opeens weer de beest grollen. Wat nu gedaan? Hij had geen spierken vleesch meer over. Hij neemt zijn mes, sneed een stuk van haar gat, en stak het in haar muile.
Als hij nu boven kwam, zag hij niemand meer. Ze waren al met de Koningsdochters naar het kasteel van den Koning hun vader. Duizendponderken spoedde zich nu ook naar het hof.
"Koning," zei hij, "ik heb uw drie dochters verlost!"
De Koning wilde dat niet gelooven, en wees op Koolbrander en op den Mulder.
"Daar zijn de verlossers van mijn dochters," zei de Koning, "en daarvoor mogen ze ook met hen trouwen."
Nu haalde Duizendponderken de drie gouden appels uit, en toonde die aan den Koning. Nu zag deze dat hij de waarheid sprak, en schonk hem eene van zijn dochters, degene die hij wilde kiezen. Duizendponderken koos natuurlijk de schoonste van de drij. Het was groot feest op het kasteel, en nu werd Duizendponderken de schoonzoon van den Koning.

Onderwerp

AT 0301 - The Three stolen Princesses    AT 0301 - The Three stolen Princesses   

ATU 0301 - The Three Stolen Princesses.    ATU 0301 - The Three Stolen Princesses.   

Beschrijving

Een man gaat met een hamer op reis. Onderweg komt hij een molenaar en een houthakker tegen, die met hem meegaan. Ze komen bij een kasteel. Binnen is een vuur en een pot met deeg en om de beurt gaan ze koeken bakken. Een oud mannetje verschijnt en vraagt om een koek waarna hij degene die bakt een pak slaag geeft. De man met de hamer stopt hem echter met zijn baard in een boomspleet. De man trekt tot hij zonder baard in een hol verdwijnt. De man met de hamer is de enige die naar beneden durft te gaan in een mand. Een oud vrouwtje vertelt hem wat er in het hol te vinden is: er zijn drie kamers met heren, een draak en drie koningsdochters. De man weet de heren en de draak te verslaan en komt bij de prinsessen die hem hun gouden appels geven. Ze worden naar boven gehesen maar de man laten ze weer naar beneden vallen. De man dreigt het vrouwtje hem te helpen en deze vertelt hem van een beest dat langskomt. Als hij grolt moet hij hem een stuk vlees geven. De man neemt het lijk van de draak en voert het aan het beest. Als het vlees op is, snijdt hij een stuk bil van het beest af en komt boven. Hij gaat naar de koning, zegt dat hij zijn dochters verlost heeft en toont de gouden appels. Dan trouwt hij met de schoonste prinses.

Bron

Volkskunde. Tijdschrift voor Nederlandsche Folklore. 2 (1889) p. 238

Motief

F451.5.2 - Malevolent dwarf.    F451.5.2 - Malevolent dwarf.   

K1111.1 - Ogre‘s (dwarf’s) beard caught fast.    K1111.1 - Ogre‘s (dwarf’s) beard caught fast.   

F96 - Rope to lower world.    F96 - Rope to lower world.   

B11.2.3.1 - Seven-headed dragon.    B11.2.3.1 - Seven-headed dragon.   

B11.11 - Fight with dragon.    B11.11 - Fight with dragon.   

R111.2.1 - Princess(es) rescued from lower world.    R111.2.1 - Princess(es) rescued from lower world.   

F601 - Extraordinary companions.    F601 - Extraordinary companions.   

F601.3 - Extraordinary companions betray hero.    F601.3 - Extraordinary companions betray hero.   

K1931.2 - Impostors abandon hero in lower world.    K1931.2 - Impostors abandon hero in lower world.   

K1935 - Impostors steal rescued princess.    K1935 - Impostors steal rescued princess.   

K963 - Rope cut and victim dropped.    K963 - Rope cut and victim dropped.   

B322.1 - Hero feeds own flesh to helpful animal.    B322.1 - Hero feeds own flesh to helpful animal.   

N681 - Husband (lover) arrives home just as wife (mistress) is to marry another.    N681 - Husband (lover) arrives home just as wife (mistress) is to marry another.   

H83 - Rescue tokens.    H83 - Rescue tokens.   

H80 - Identification by tokens.    H80 - Identification by tokens.   

L161 - Lowly hero marries princess.    L161 - Lowly hero marries princess.   

F451.5.2.14 - Dwarfs demand gifts.    F451.5.2.14 - Dwarfs demand gifts.   

Commentaar

1889
Motieven:<br>
F451.5.2 Malevolent dwarf<br>
K1111.1 Ogre‘s (dwarf’s) beard caught fast<br>
F96 Rope to lower world<br>
B11.2.3.1 Seven-headed dragon<br>
B11.11 Fight with dragon<br>
R111.2.1 Princess(es) rescued from lower world<br>
F601 Extraordinary companions<br>
F601.3 Extraordinary companions betray hero<br>
K1931.2 Impostors abandon hero in lower world<br>
K1935 Impostors steal rescued princess<br>
K963 Rope cut and victim dropped<br>
B322.1 Hero feeds own flesh to helpful animal<br>
N681 Husband (lover) arrives home just as wife (mistress) is to marry another<br>
H83 Rescue tokens. Proof that hero has succeeded in rescue<br>
H80 Identification by tokens<br>
L161 Lowly hero marries princess<br>
F451.5.2.14 Dwarfs demand gifts<br>
The Three Stolen Princesses

Naam Overig in Tekst

Duizendponderken    Duizendponderken   

Koolbrander    Koolbrander   

Mulder    Mulder   

Molenaar    Molenaar   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20