Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

SINVNS47 - De draak en de prinses

Een sprookje (boek), 1888

Hoofdtekst

De draak en de prinses
Er was eens een huishouden van vader en moeder en een eenigen zoon. Ze hadden het er niet danig breed en heel dikwijls gebeurde het, dat men met hard werken niet genoeg won om rond te komen. Dat kon natuurlijk zóó niet blijven duren en eens, op een dag dat de jongen — en die heette Slimme Hans — groot geworden was, zegde deze tot zijn ouders, dat het tijd werd om zijn weg in de wereld te maken.
"De wereld is zóó groot," zegde hij, "en 't zou wel moeten lukken dat er voor mij nergens iets was weggelegd. In ieder geval ik blijf hier op het dorp niet in armoe leven."
En zijn ouders vonden dat hij overschot had van gelijk en ze zegden: "Trek maar op, jongen, en dat het met u beter ga dan met ons."
Daarop vertrok hij blijgezind en goedgemutst, met een pak boterhammen en een stuk spek in den zak.
"Dat is goed voor vandaag," zegde hij, "en morgen zal wel wat anders brengen."
Als hij lang en ver gegaan had, zoodat het reeds donker begon te worden, kwam hij aan een groot bosch.
"'t Kan maar erg doen," zegde hij, "wie niet riskeert, niet en wint."
Daarop trok hij voort. Hij ging zóó ver, dat hij geen tien stappen vóór zich kon zien. En daar hoorde hij opeens in de verte een schrikkelijk gevecht. Hij ging dien kant uit en wat zag hij? Vier beesten: een wilde wolf, een kwade hond, een zwarte raaf en een kleine mier die aan 't vechten waren nevens het doode lichaam van een koe. De eene wilde den anderen verjagen en geen enkele wilde wijken. Ze waren al ferm aan 't borstelen geweest en de pluimen en de haren vlogen dapper in de gebuurte, maar niemand was overwonnen.
"Wat is dat nu," zegde Slimme Hans. "Wel heb ik van mijn leven! Deelt eerlijk, dan heeft ieder zijn part. En als de kwade niets heeft is iedereen kontent."
"Dat is een gedacht," meende de wolf.
"Dat heb ik ook al gepeinsd," zegde de hond.
"Maar wie zal deelen?" vroeg de raaf.
"Daar komt het juist op aan," meende de mier.
"Als 't maar dat is," antwoordde Hans, "dan wil ik me daarmee wel belasten."
En Hans zette zich aan 't werk. Hij nam de doode koe en sneed haar den kop af.
"Dat is voor u," zegde hij tot de mier. "Daar hebt ge peuzeling aan voor een heel jaar. En als er al 't vleesch is afgehaald kunt ge er nog uw nest in maken."
Dan haalde hij de ingewanden, 't hart en de lever uit het doode lichaam en gaf dat allemaal aan de raaf.
"En dat is voor u," zegde hij. "Gij zult ook niets beters vragen."
En inderdaad, de raaf was tevreden gelijk de mier.
Dan sneed hij de pooten van 't lijf en gooide ze naar den hond, die zich onverwijld aan 't knagen zette.
Wat er nog overbleef, het groote, dikke koeienlijf, was het part van den wolf.
De jonge Hans wilde verder trekken.
"Maar we moeten dien man voor zijne deeling bedanken," zegde de mier. "De wijze Salomo zou dat niet beter gedaan hebben."
En dat dachten de anderen ook. Na hun vechtpartij van daareven waren ze allemaal roerend eens en de wolf sprak in hun aller naam. Hij zegde dat Hans, wanneer hij hun hulp moest noodig hebben, altijd op hen een beroep mocht doen.
"Wordt gij ooit door een wolf achtervolgd, wensch dan maar en ik zal u in een wolf veranderen die hem overwinnen zal," beloofde de wolf.
"En als ge ooit een hond moet achterhalen, dan zal ik u veranderen in een hond die sneller loopt en sterker is," sprak de hond.
"En ik," zei de mier, "op uw wensch, zal ik u altijd in een mier veranderen. Peins er maar wel op, want te pas zal het u komen."
"En ik," sprak de raaf ten slotte, "als ge ooit een vogel moet nazetten zal ik u in een vogel veranderen die rapper vliegt en zoo sterk is dat hij met een zwaren last weg kan vliegen. Onthoud dat ook maar goed, gauwer dan ge denkt zal het u van pas komen. Ga nu maar uw weg, waar ge zijn moet zult ge welkomen, maar draai eerst drijmaal op uw eigen rond, de oogen dicht en ga dan maar altijd recht door, in de richting van uwen neus."
Hans draaide drijmaal op zichzelven rond, de oogen dicht geknepen en met een goeden dag aan 't smullend gezelschap was hij er van door in de richting van zijn neus. En zie, het duurde niet lang, of hij kwam aan een groote baan.
"Die zal ik maar opwandelen," zei hij, "het is altijd in de goede richting."
Halverwege kwam hij daar een oud vrouwken tegen.
"Als 't maar geen tooveres is," dacht hij.
Maar hij ging toch maar door en 't vrouwken hield hem staan en vroeg hem of hij ook naar het kasteel ging om den draak te dooden.
"Om den draak te dooden?" vroeg Hans.
"Ge moet gij daar zóó versteld niet staan," zei het oudje. "Er komen er hier geen andere of ze gaan den draak bevechten, maar tot heden toe is er nog geen enkele levend vandaan gekomen. 't Is omdat zij allemaal te veel op hun kracht en sterkte rekenen en niet willen luisteren naar goeden raad. Ge moet weten, in genen kant van het bosch huist er een wolf die zeer wordt geducht. Die wolf moet ge eerst dooden en uit zijn lijf zal dan een hazewind te voorschijn komen, die zoo snel hij maar kan, zal wegvlieden. Die hazewind moet ge dan verder achtervolgen en ook dooden. Uit zijn lijf zal een witte duif opvliegen en die duif moet ge vangen. Die duif zal een ei leggen en wie dat ei op het voorhoofd van den draak kapot slaat, doodt hem."
En Slimme Hans bedankte en ging voort totdat hij aan het groote kasteel van den draak kwam. Toen hij er voor de deur stond wenschte hij zich in een mier te veranderen. En dat geschiedde.
"Dat gaat goed," meende hij en hij kroop langs onder de deur naar binnen, tot aan de kamer waar de koningsdochter gevangen zat.
Hij vond deze kamer onmiddellijk door het danig gezucht van de prinses. Zoodra hij binnen was en gezien had dat het meisje zich alleen bevond, veranderde hij zich opnieuw in een mensch.
En hij ging naar de prinses en zegde: "Ik kom u redden."
"Ga weg," zegde zij, "ga weg, of ge zijt een man des doods."
En die woorden waren nog niet uitgesproken of de deur vloog open en de draak stormde binnen.
"Wie is hier? Ik hoor een menschenstem."
Maar Slimme Hans had zich reeds terug in een mier veranderd en was on-zichtbaar voor den draak.
"Ik heb niemand gehoord of gezien," zegde de prinses.
"En die menschenstem dan?"
"Dat was ik, die weende en klaagde."
"Weeral weenen en klagen! Altijd maar weenen en klagen," zegde de draak en hij trok weer zijn vertrek binnen en sloeg de deur dicht met een zwaren plof.
En weer veranderde Slimme Hans zich in een mensch en hij zegde tot de prinses, dat zij nog eenige dagen geduld moest hebben en dat hij dan komen zou met een ei en dat zij dat ei op het voorhoofd van den draak moest kapot slaan, juist boven zijn oogen, en dat hij daarop dood vóór haar voeten zou vallen, zoodat zij voor eeuwig zou verlost zijn. Ook beloofde Hans aan de prinses haar vervolgens naar haar vader den koning te voeren.
En weer veranderde Slimme Hans zich in een mier en kroop naar buiten al onder de deur. Zoodra hij buiten in het vrije stond, had de gedaanteverwisseling weer plaats en Hans spoedde zich naar den kant van het bosch waar de wolf woonde. 't Duurde niet lang of hij had het beest vóór zich staan. Het wilde hem te lijf. Hans echter deed met de gauwte een wensch en hij was een sterke wolf, die zijn man kon staan. Zij vielen onverwijld aan 't vechten en hoe moeilijk het ook ging, de overwinning bleef ten slotte aan hem. En dan kwam uit het doode wolvenlijf een hazewind gesprongen en loopen dat die deed, loopen zoo hard dat men er met woorden geen gedacht van kan geven.
Slimme Hans deed onverwijld weer een wensch en van de gedaante van een wolf veranderde hij zich in de gedaante van een grooten hazewind, die blaffend den eerste achternaschoot. 't Was een wilde jacht, bosch-in, bosch-uit. Met elken sprong haalde Hans den hazewind in, tot hij hem ten slotte heel en al had ingehaald. Op één, twee, drij lag deze dood, de keel overgebeten. Maar zie, uit dat doode lijf van den hazewind kwam nu een witte duif gevlogen, juist gelijk het oud wijveken het voorzegd had.
En zonder wachten deed Hans een nieuwen wensch en hij werd ook een duif. Zoo van hazewind veranderde hij zich in een duif even wit als de eerste, maar die sneller vliegen kon, zoodat hij die inhaalde, ving en, zoodra hij weer in een mensch veranderd was, in een kooitje medenam. Na enkele dagen had de duif een ei gelegd.
Nu was Slimme Hans gesteld. Hij zette zich opnieuw op weg naar het kasteel van den draak, waar hij denzelfden dag nog aankwam, zóó had hij zich gespoed.
"Prinses, ik ben hier," zegde hij. "Uw lijden is gedaan. Hier is het ei. Sla het nu maar op het voorhoofd van den draak kapot."
Hij had die woorden nog maar uitgesproken of hij hoorde gerucht in de kamer daarnevens en, op zijn wensch, werd hij in een mier veranderd, zoodat hij ongezien onder een kas kon wegkruipen.
"Wie is hier geweest?" vroeg de draak met verveerlijke stem. "Nu kunt ge 't niet meer loochenen. Hier is een mensch in huis, ik heb hem hooren binnenkomen en ik heb hem hooren spreken. Hij is hier in deze kamer en sterven zal hij."
De draak kwam dichter en hij wilde de kas opentrekken, in de meening dat er zich daar iemand verscholen hield. Hij boog zich voorover, zoodat zijn afzichtelijk wezen haast de prinses raakte.
"Lap!"
De prinses sloeg nu het duivenei in stukken op het voorhoofd van den draak, die dood voor haar voeten viel.
Slimme Hans veranderde zich weer in een mensch en hij sprong naar de prinses, die van ontsteltenis van haarzelve was gevallen.
Maar nu gebeurde er iets verschrikkelijks. Het kasteel begon te zinken, te zinken, altijd dieper en dieper en 't water stroomde binnen, langs deuren en vensters. Slimme Hans en de prinses zouden er onvermijdelijk den dood gevonden hebben, indien Hans niet gedacht had aan de woorden van de raaf, want die had gezegd, ge zult het nog wel weten, dat hij zich ook zou moeten veranderen in een vogel, die met een zwaren last kon wegvliegen.
En Hans deed een laatsten wensch. Hij wenschte zich arend en hij vloog met de prinses in zijn klauwen vandaan, over het overstroomde land, recht naar het paleis van den koning.
En daar werd feest gevierd, dagen en nachten aan een stuk. Hans trouwde met de prinses. Hans werd koning en hij werd zoo geerne gezien dat de menschen van dat land — zelfs in dezen tijd — nog altijd spreken van Slimmen Hans en van zijn vrouw, de prinses.
Wie het niet gelooft die trekt er maar heen en hij zal dan wel hooren wat er verteld wordt.
(Vlaanderen, Hemixem; verteld in 1888, door M.V.H., een zestienjarig meisje, geboortig van Laken. Opgetekend door Victor de Meyere; vgl. De Meyere: De Vlaamsche vertelschat I, blz.95-102)

Onderwerp

AT 0302 - The Ogre's (Devil's) Heart in the Egg    AT 0302 - The Ogre's (Devil's) Heart in the Egg   

ATU 0302 - The Ogre’s (Devil’s) Heart in the Egg.    ATU 0302 - The Ogre’s (Devil’s) Heart in the Egg.   

Beschrijving

Een zoon vertrekt van huis en komt in een bos. Daar zijn een wolf, een hond, een raaf en een mier aan het vechten om het vlees van een dode koe. De jongen zorgt er voor dat ieder zijn deel krijgt. Als dank bieden de dieren hem hun hulp aan in geval van gevaar.
De jongen gaat naar het kasteel van de koning en slaagt er met behulp van de dieren in, een draak te doden. Hij trouwt vervolgens met de dochter van de koning.

Bron

J.R.W. Sinninghe: Vijftig Nederlandse Sprookjes, Amsterdam 1942, p. 82-86

Motief

B500 - Magic power from animals.    B500 - Magic power from animals.   

D1834 - Magic strength from helpful animal.    D1834 - Magic strength from helpful animal.   

R11.1 - Princess (maiden) abducted by monster (ogre).    R11.1 - Princess (maiden) abducted by monster (ogre).   

D150 - Transformation: man to bird.    D150 - Transformation: man to bird.   

D182.2 - Transformation: man to ant.    D182.2 - Transformation: man to ant.   

E710 - External soul.    E710 - External soul.   

E711.1 - Soul in egg.    E711.1 - Soul in egg.   

K956 - Murder by destroying external soul.    K956 - Murder by destroying external soul.   

L161 - Lowly hero marries princess.    L161 - Lowly hero marries princess.   

Commentaar

1888
The Ogre's (Devil's) Heart in the Egg

Naam Overig in Tekst

Slimme Hans    Slimme Hans   

Naam Locatie in Tekst

Salomo    Salomo   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20