Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

SINVNS48 - Doctor Haat en Nijd

Een sprookje (boek), 1909

Hoofdtekst

Doctor Haat en Nijd
Op een morgen bracht de boer het dertiende kerstekind bij een houthakker.
"Alles is onrechtvaardig in de wereld," dacht de houthakker. "Zoovele menschen zijn schatrijk en hebben geen kinderen, hoewel zij er graag zouden hebben. Andere, gelijk ik, krijgen er meer dan zij voeden kunnen! Indien ik dien boreling maar kon schenken aan een rechtvaardig man, die geen kinderen heeft! 't Zou zijn geluk en mijn geluk zijn en 't geluk van 't kind er bij."
Zoo gelijk hij dien wensch had uitgesproken klonk er een hollen klop op de deur en de Dood trad binnen.
"Ik heb gehoord wat ge daareven hebt gezeid. Ik ben de Dood, ik ben rechtvaardig. Voor mij is iedereen gelijk. Ik ken geen voorrechten. Iedereen op toer en op zijn tijd."
"Dat is waar," zei de houthakker.
"Ik heb geen kinderen en zou een kind willen aannemen. Geef mij dien jongen mee; hij zal het goed hebben bij mij. Ik zal hem laten studeeren en er een geneesheer van maken."
Het akkoord werd gesloten en Pietje de Dood trok er van onder met het pasgeboren kind.
De jongen, die door de Dood `Haat en Nijd' werd genaamd, groeide op gelijk een veulen. Op twintig jaar had hij al de grootste scholen van de wereld bezocht en ging hij te Parijs wonen, waar hij onmiddellijk als den grootsten doctor van de wereld was gekend. En dat kwam nu door het feit dat hij altijd onmiddellijk zeggen kon of de zieke zou genezen of niet. Zulks geschiedde, door een afspraak met zijn aangenomen vader, de Dood. Wanneer deze verscheen aan 't voeteneind van den zieke was er geen hoop op beterschap. Dan was de zieke geschalmd. Stond hij echter aan 't hoofdeind dan zou de zieke weer herstellen.
En zoo kwam het dat `Haat en Nijd' zijn gelijken niet had onder de genees-heeren van Parijs.
Eens was de koning ziek en een onschatbare fortuin werd beloofd aan wie hem redden zou. Natuurlijk werd ook `Haat en Nijd' als geneesheer geroepen en wel de eerste van al. En toen hij kwam zag hij zijn pleegvader aan 't voeteneind van den koning staan. Dat viel tegen, daar `Haat en Nijd' die onschatbare fortuin wilde bemachtigen. Toch beloofde hij de genezing van den koning en deed hem onmiddellijk verleggen in het bed, zoodat hij nu lag met den kop aan 't voeteneind en de voeten aan 't hoofdeind.
Pietje de Dood was razend. Hij liep onmiddellijk naar zijn paleis en liet zijn zoon `Haat en Nijd' ontbieden.
"Ik heb ander maatregelen getroffen," zei hij. "Ik verlang dat ge niet meer op de aarde zoudt terugkeeren. Ten andere, uw dagen zijn geteld. Ik heb daareven uw levenslicht gezien en er is maar voor enkele weken olie meer in. Gij kunt u hier op den dood voorbereiden."
"Wat," zei `Haat en Nijd', "ik ben nog zoo jong, nauwelijks dertig jaar, en mijn levenslichtje zou reeds opgebrand zijn. Ik zou mijn lichtje wel eens willen zien."
"Kom dan maar mee," zei de Dood.
`Haat en Nijd' volgde zijn pleegvader in de kamer van de levenslichtjes. Alom stonden er vetpottekens van dezelfde grootte met een vlammend wiekje erin. Vele stonden er nog heel en half gevuld, andere met nog een half maatje olie, andere weer waren aan 't uitflappen, omdat de olie was opgebrand. En er werden altijd-aan maar nieuwe pottekens aangebracht en ontstoken; 't waren nieuw-geboren kinderen, die pas het leven zagen. Ook de uitgedoofde lichtjes werden voortdurend weggehaald.
De Dood toonde het lichtje van `Haat en Nijd'. 't Brandde al pinkend, want de olie was schier opgebrand.
Dat lichtje bemachtigen en er zoo snel mogelijk mee naar de aarde loopen, was de gedachte die in `Haat en Nijd' opkwam. Daar, op de wereld, zou hij het onmiddellijk van goede versche olie voorzien en er altijd-aan nieuwe olie bijgieten, zoodat hij het eeuwige leven zou winnen.
Dat deed `Haat en Nijd', zoo gelijk de Dood zich eens even omkeerde. Hij liep met zijn levenslichtje naar de aarde zoo hard hij maar kon.
Zoo komt het dat `Haat en Nijd' sindsdien op de wereld is blijven wonen. Ik wed dat hij er zal wonen zoolang de wereld zal bestaan.
(Vlaanderen, Aalst; verteld in 1909 door H.D.S., oud 70 jaar; opgetekend door Victor de Meyere; vgl. De Meyere: De Vlaamsche Vertelschat II, blz.182-184)

Onderwerp

AT 0332 - Godfather Death    AT 0332 - Godfather Death   

ATU 0332 - Godfather Death.    ATU 0332 - Godfather Death.   

Beschrijving

Een boer geeft zijn dertiende kind aan de Dood. De jongen gaat studeren en wordt de beste dokter van de wereld. Hij kan namelijk altijd onmiddellijk zeggen of de zieke zal genezen of niet.
Als de Dood aan het voeteneind van het bed van de patiënt verschijnt, is er geen kans meer op beterschap; staat hij echter aan het hoofdeind, dan zal de zieke weer herstellen.
Als de koning ziek wordt, wordt de arts ontboden aan het hof. Hij ziet de Dood aan het voeteneind staan. De jongen zegt dat de koning spoedig zal genezen. Hij zorgt er wel direct voor dat de koning andersom in zijn bed wordt gelegd: met zijn hoofd aan het voeteneind en de voeten aan het hoofdeind. De Dood wordt kwaad en zegt dat de jongen niet lang meer zal leven. De jongen steelt dan zijn levenslichtje, rent er zo snel mogelijk mee naar de aarde en zorgt dat er steeds weer nieuwe olie bijgegoten wordt.

Bron

J.R.W. Sinninghe: Vijftig Nederlandse Sprookjes, Amsterdam 1942, p. 86-87

Motief

Z111 - Death personified.    Z111 - Death personified.   

D1724 - Magic power from Death.    D1724 - Magic power from Death.   

D1825.3.1 - Magic power of seeing Death at head or foot of bed and thus forecasting progress of sickness.    D1825.3.1 - Magic power of seeing Death at head or foot of bed and thus forecasting progress of sickness.   

Commentaar

1909
Godfather Death

Naam Overig in Tekst

Doctor Haat en Nijd    Doctor Haat en Nijd   

Pietje de Dood    Pietje de Dood   

Dood    Dood   

Naam Locatie in Tekst

Parijs    Parijs   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20