Hoofdtekst
Toen ze van de schrik bekomen was, besloot ze maar naar bed te gaan. Ze lag er nog maar net in toen Meyns er met een vreselijke gil weer uitvloog, terwijl ze snel de dekens terugsloeg. In haar bed lag een dikke kat. In plaats van angstig werd ze zo kwaad dat ze het dier vastgreep en door het raam de gracht in smeet. Toen ze zich omkeerde lag er een natte kat in haar bed. Het duurde jaren voordat er weer iets bijzonders gebeurde.
Meyns werkte ondertussen bij Jacob Ruhl, die een winkel had. Hij was bijzonder tevreden over haar want zij hield altijd keurig de rekening bij van de verkochte waren en het ontvangen geld. Op een nacht hoorde zij een vrouwestem, die zei: Speel en geef haar wat; je mocht soms vandaag of morgen trouwen, dan kun je iets hebben om van te leven.'
Meyns was het voorval al weer bijna vergeten toen ze enkele dagen daama die stem weer hoorde, net toen ze voor haar bed te bidden lag. 'Nog wilt ge niet toelaten uw meester en meesteres iets te geven, daarom zal ook jouw mond vliegen vangen.' Op hetzelfde moment kwamen vier vreemd geklede vrouwen binnen, waarvan er een haar schort met stenen had gevuld. Onder het schreeuwen van 'jouw bek zal vliegen vangen', wierpen ze stenen naar Meyns tot er één de lamp stuk gooide. Toen verdwenen ze.
Bij haar volgende werkgever, Adriaen Claesz, scheen ze met rust gelaten te worden. Totdat Meyns op een keer een zakje met 15 of 16 kronen miste. Het was spoorloos verdwenen. De dag na de vermissing, toen Meyns net met de vaat bezig was, stonder opeens een jongeman voor haar met een Spaanse fluwelen baret en een degen met een zilveren handvat.
Hij vroeg: 'Wil je geen vrijer hebben? Hier sta ik als een jonge kerel.' Toen liet hij haar het zakje met kronen zien, dat ze tevergeefs had gezocht. 'Daar is je geld weer!,' zei hij, 'het is vermeerderd en niet verminderd.' Maar Meyns liet zich niet uit het veld slaan en zei dat ze alleen haar eigen geld terug wilde hebben en dat ze op dit moment geen behoefte aan een vrijer had. Hij borg het zakje weer op en zei: 'Ik kom terug, de aanhouder wint, je zal een rijke vrijer hebben.'
Een week later was hij al weer terug en riep: 'Omdat jij weigerde het geld aan te nemen, zal ik jou dit keer wat afnemen,' en hij voegde de daad bij het woord. Voordat Meyns ook maar iets kon uitrichten, had hij haar halsdoek en rok aI aan stukken gescheurd. Op haar gegil kwam de vrouw des huizes aangerend maar de man met de baret was spoorloos verdwenen. Gelukkig bleef hij weg, ook toen Meyns getrouwd was, alleen de vreemd geklede vrouwen plaagden haar zo nu en dan. De man van Meyns, die al spoedig achter de vreemde bezoeken aan zijn vrouw kwam, was daarover niet te spreken. Hij raakte op den duur zo geïrriteerd door hetgeen zijn vrouw in de ban hield, dat hij zijn zorgen ging verdrinken.
Op een avond kwam hij zwaar beschonken thuis terwijl hij schreeuwde: 'Het wild moet van je weggejaagd worden.'
Hij greep zijn zwaard en wilde haar daarmee te lijf gaan, maar op dat moment kwamen er zo'n twaalf vrouwen binnenstormen, die riepen: 'Breek het mes, zo kan het je geen kwaad doen.' Het lukte hen de man te overmeesteren en te ontwapenen, waarna ook Meyns nog door de vrouwen werd gepakt en op straat gesmeten.
Ook toen Meyns in verwachting was, werd ze niet met rust gelaten. Ze bonden haar zelfs een keer op het dak vast, terwijl de ene helft van haar lichaam uit het dakvenster stak, de andere helft naar binnen. Op den duur kon Meyns er niet meer tegen. Ze raakte in een apathische toestand en lag de meeste tijd op bed. Op een dag kreeg Meyns bezoek van een vrouw. Ze zat opeens naast haar bed.
'Meyns,' zei de vrouw, 'ik bid je, dat je mij om Gods wil al het leed dat ik je heb aangedaan, wilt vergeven.' Meyns beloofde vergiffenis en de vrouw, die over een half uur zei terug te komen, vertrok. Nu woonde er in datzelfde huis nog een vrouw met haar dochter. Deze dochter had gezien dat Meyns bezoek kreeg, maar niet van een vrouw maar van een grote rode kat. . .
Toen de vrouw weer terug kwam, ging ze samen met Meyns naar de Nieuwe Kerk waar ze samen baden. Op de terugweg bij het stadhuis op de Dam zei de vrouw: 'Als er op deze plaats een paal stond waaraan ik met ijzeren kettingen was vastgeklonken en een grimmig dier rukte mij het vlees stuksgewijs uit het lijf, dan leed ik nog niet genoeg als dat ik verdiend had.' En even verder bij een brug haalde vrouw iets uit haar boezelaar dat ze in het water wierp terwijl ze riep: 'Daar ligt mijn boosheid en schelmerij. Heer, het is uw wil en goed voor deze Meyns. Geeft haar weer terug wat ik haar afgenomen heb.'
Toch liep het nog slecht met haar af want op 27 februari 1555 werd Meyns op beschuldiging van toverij en hekserij tot de vuurdood veroordeeld en door een scherprechter in het openbaar verbrand.
Onderwerp
SINSAG 0501 - Der Katzentanz   
TM 3101 - Heks maakt kind (mens, dier) ziek   
SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   
Beschrijving
Bron
Naam Overig in Tekst
Meyns Cornelis   
Jacob Ruhl   
Adriaen Claesz   
God   
Spaanse   
Nieuwe Kerk   
Naam Locatie in Tekst
Amsterdam   
Dam   
Purmerend   
Plaats van Handelen
Amsterdam