Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

FRANKE121 - Het rijpsterlicht

Een sage (boek), 1934

Hoofdtekst

In de dagen toen Karel de Groote Radbout overwonnen had benoemde de Friezen op Karels last twaalf Wimoedes om de wetten op schrift te brengen.
Wimoedes noemden de Friezen deze mannen maar de Noormannen zeiden Azen.
Deze oude, wijze mannen nu zouden het heilige recht van hun volk op schrift brengen gelastte Karel de Groote.
Maar zie, er zijn sterkere machten dan die van veroveraars.
De twaalf Wimoedes, de Azen, weigerden.
En toen Karel dit hoorde ontstak hij hierover in woede. Wat, zouden mijn bevelen niet uitgevoerd worden? Zeg aan die Wimoedes dat ik ze zeven dagen bedenktijd geef. Ze kunnen de wetten van het land op schrift brengen of anders kiezen tusschen het zwaard, levend in het graf, of op een schip zonder roer aan de golven overgeleverd worden.
En zoo gebeurde. De heilige mannen beraadslaagden wat ze zouden doen en ze besloten aan de aloude wetten niet te raken maar de straf te kiezen van op een stuurloos schip in zee gezonden te worden.
Op de zevende dag verschenen de krijgsknechten van Karel en werden de twaalf Wimoedes gevat. Ze werden naar de dijk gebracht en daar op een schip geplaatst; eeen schip dat zonder roer was.
En toen de twaalf Azen ingescheept waren stootten de krijgsknechten met lange boomen het vaartuig in zee. De golven stuwden het verder, de wind nam het op en dra was er van het vaartuig niets meer te zien.
De krijgsknechten en het verzamelde volk verlieten de dijk, denkende dat het met hen die de Keizer ongehoorzaam waren geweest slecht afloopen zou.
Het volk boog het hoofd en dacht aan de dagen van glorie, aan de dagen van Radboud.
De krijgsknechten staken het zwaard in de schede. Hun taak was volbracht. Het bevel des Keizers was uitgevoerd.
En toen nu het schip met de twaalf Azen daar dreef, hulpeloos en zonder stuur, toen het ver in zee gedreven was, zoover dat de dijk niet meer te zien was, werd de wind een storm en de storm een orkaan. De golven beukten de hulpelooze bark en de twaalf mannen dachten niet anders of de dood zou hen spoedig opeischen. Wat konden ze doen tegen het woedende zeegeweld? Lijdelijk moesten ze toezien hoe het schip heen en weer geslingerd werd. Ze konden er niets aan verhelpen. Er waren geen zeilen, er was geen roer; riemen waren niet aan boord; er was niets. En de stormwind gierde en de zee wierp de bark omhoog en omlaag.
Maar zie, temidden van het vreeselijk gevaar sprak een van de Wimoedes van Willebrord. Eens had hij van den heilige gehoord dat Jezus na zijn opstanding aan zijn vrienden verschenen was.
Die vrienden hadden daarom gebeden en nu stelde de oude Wimoede voor dat ook zij dit in hun groote nood zouden doen. Zij moesten bidden tot Jezus Christus, misschien ... wie weet ...
En zie, niet zoodra neigden de twaalf mannen hun hoofden in ootmoed en prevelden ze met vrome lippen een vurig gebed, of ... was het niet of aan het roer een dertiende stond?
De wijze mannen durfden het haast niet te gelooven. Men had niets zien komen, niets gehoord, alleen maar innig gebeden, en zie, nu stond daar iemand aan het roer. Hield daar iemand het kromhout, het kromhout, dat er eerst niet was want het schip was hulpeloos en zonder roer in zee gestooten.
Wie was de man, de dertiende, hij die de bark met vaste hand door de woedende golven stuurde? Was dat werkelijk Jezus Christus? Was het waarlijk de verlosser waarvan Willebrord gesproken had die dag in zijn leerrede?
De twaalf Azen durfden niet opkijken. Ze wisten niet wie er aan het roer stond. Wel zagen ze dat de dertiende er uitzag, oogenschijnlijk, als zijzelf. Hij droeg dezelfde ruwe kleeren en hij had een gelijke grijze baard.
Zwijgend stond hij achter in het vaartuig en zwijgend bracht hij het behouden aan de dijk bij Zeerijp terug.
De dertiende bracht het schip, dat met hem niet stuurloos was, met vaste hand naar de donkere dijk en toen het vaartuig langs de kant schuurde en de twaalf Wimoedes op zijn uitnoodiging uitstapten en hijzelf dat ook deed wierp hij het kromhout op de kruin van de dijk en verdween spoorloos.
Maar zie, het kromhout, zoodra het uit de handen van de dertiende viel en de kruin van de dijk raakte, vlamde hel op in kringelende roode vuurtugen.
En toen het ruwe stuk hout reeds lang verbrand was bleef toch het helle vuur laaien.
Nu begrepen de twaalf Wimoedes dat waarlijk Jezus Christus hen uit het gevaar gered had. En iedereen begreep dat met hen want het laaiende vuur op de kruin van de dijk doofde niet maar bleef daar vlammen als een baken voor de zeeman die 's nachts op zee rondzwalkte.
En de Wimoedes begrepen dat ze de wetten op schrift hadden te stellen.
Na vele, vele eeuwen verzandde de haven van Zeerijp en het licht op de dijk doofde uit. In de plaats er van ontsprong een heldere bron. Het water borrelde er uit op en vreedzaam vervloeide het in het groene gras.
Maar de duivel mengde zich er in. En waar hij komt gaat het altoos verkeerd.
De duivel liet het vuur weer opvlammen.
Maar nu niet zoo dat het flikkerde en flakkerde zooals het voorheen deed, als een baken voor dwalende schippers, nee, vanaf het oogenblik dat de duivel er aan tepas kwam werd het Rijpsterlicht een dwaallicht. Nu werd het hier gezien, dan vlamde het daar op. Soms was het niet veel meer dan een glimmend puntje. Het wiegelde langs de dijk, op en neer, heen en weer, men zou gezegd hebben een dansende vlinder.
Maar dan ineens vlamde het op. De roode tongen kringelden omhoog, slingerden om zichzelf, lekten elkander als in razende hartstocht, doofden dan plotseling om even later op een andere plaats weer opnieuw en heviger op te flikkeren.
En wee de schipper die in donkere stormnachten koers zette op het Rijpsterlicht.
Het verging hem slecht. Denkend dat bij het waarschuwend licht de veilige haven wachtte stootte hij met zijn bark op de zandbank voor de voormalige haven. En verging jammerlijk.
Zoo spookt daar dan in de buurt van de Dollard al van de vroegste tijden af het gevreesde Rijpsterlicht.
In ruwe donkere nachten heeft men het er meermalen gezien. Het vlamt dan hier dan daar hoog op en zakt even plotseling weer in. Het dwarrelt en fladdert als een vuurvlinder langs de slingerende dijk en verdwijnt soms ineens achter een damhek om dan onverwachts bij een bocht weer op te flikkeren.
Het is een verraderlijk licht want het is licht van den duivel en al wat van den duivel komt brengt ongeluk.

Onderwerp

SINSAG 0182 - Wiedergänger als Irrlicht    SINSAG 0182 - Wiedergänger als Irrlicht   

Beschrijving

De twaalf Wimoedes of Azen moesten van Karel de Grote de Friese wetten op schrift brengen, maar zij weigerden. Voor straf werden ze op een stuurloos schip in de zee gezonden. In hun grote nood op zee, baden zei tot Jezus Christus, want een van hen had gehoord dat hij hen kon redden. Opeens zagen ze een dertiende persoon aan het roer staan. Deze persoon bracht de boot naar de dijk en de twaalf Wimoedes stapten uit de boot. Toen de dertiende persoon ook uitstapte wierp hij het kromhout op de kruin van de dijk en dit vloog in de brand. Dit vuur doofde niet, maar was een baken voor andere schepen. De Wimoedes begrepen dat ze de wetten op schrift moesten stellen. Toen het vuur eindelijk uitdoofde, vele eeuwen later, liet de duivel het weer opvlammen, maar nu werd het Rijpsterlicht een dwaallicht. Een schipper was door dit licht vergaan. Vanaf toen spookte het in de Dollard.

Bron

Legenden langs de Noordzee/ S. Franke. - Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1934, p. 178-182.

Naam Overig in Tekst

Karel de Grote    Karel de Grote   

Radboud    Radboud   

Friezen    Friezen   

Noormannen    Noormannen   

Wimoedes    Wimoedes   

Azen    Azen   

Willebrord    Willebrord   

Redbad    Redbad   

Naam Locatie in Tekst

Dollard    Dollard