Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

BOEKV205 - GELUKTE WAARZEGGERY Van een BOER, genaamd KRIEKJE.

Een mop (), 1750

Hoofdtekst

GELUKTE
WAARZEGGERY
Van een BOER, genaamd
KRIEKJE.

Slaande op het Spreek-woort:
Dat is meer Geluk als Wysheyt.
(Vignet: bloem- en vruchtenfestoen)
Gedrukt voor de Gelukkige.


Gelukte WAARZEGGERY
Van KRIEKJE.

Een Boer, die Kriekje was geheeten,
Dient zijn History niet vergeeten,
Voor die graag hooren een verhaal;
Om, als de reden vaak wat schraal
Zijn, mee een woortje in te lassen
ln het Capittel, als 't kan passen,
(Na het gemeene Spreekwoort luyt,)
Hoor dan dees Boers History uyt.
Hy, hebbende veel hooren spreeken,
Door menschen die in wellust steeken,
Van allerhande Lekkerny,
Van Haasen, Snippen, en daar by
Korhoenders, Duyven, en Patrijsen,
En al wat voorder is te prijsen.
Zoo roode als witte lekk're wijn,
Banquet, en wat meer nut kan zijn
Op Koninglijke groote Feesten;
Bekommerde zig op het meeste
Hoe hy zou komen eens te pas
Daar dit vol op te krijgen was:
Hy wilde dit heel graag verwerven
Drie dage, en dan gerust wel sterven.
Hy dagt dan een inventie uyt,
Waar door hy maakte vast besluyt,
Wijl dat de middelen hem ontbraken:
Eens tot zijn oogmerk te geraken:
En 't geen dat Kriekje voor zig nam
Was, dat hy al waar dat hy quam
De lieden al om zou doen weeten,
Dat hy was een die elks secreeten
Volkomen wist, en zeggen kon,
En de Waarzeggery verston.
Dies liet hy zig, waar hy quam rijsen,
Waarzegger noemen, waart te prijsen;
En dagte: "Komt mij ymant aen,
Die zal ik dat'lijk doen verstaan,
En wijsselijk te vooren leggen,
Dat ik zijn zaken niet kan zeggen,
En het onmogelijk my is
Te raden wat gebeurt wel is,
Voor ik drie dagen van te vooren
Ben getracteert, na het behooren
Eens Konings, met die lekkerny
Van Spijs en Drank, en wat daar by
Behoort." Hy dagt wis zoo te komen
Tot 't oogwit by hem voor-genomen,
En wilde ook alles onderstaan,
Al wiert de doot hem aangedaan:
Zoodanig sterk was zijn begeeren
Tot zulk een Koninglijk tracteeren.
Hy gaet met dit voornemen dan
Aan 't reysen en waar dat hy quam
Liet hy 't gerugt zijns Konst doen weten;
Maar meenig die wel hun secreeten
Graag wisten, konden niet bestaan
Om zulk een kosten aan te gaan.
't Fortuyn dat hem haar gunste toonde,
Bragt hem, in 't eynt, ter plaets waar woonde
Een Dame, wonder groot van Staat,
Die hem by haar ontbieden laat:
Wanneer zy aan hem openbaarde
Een Diamant van groote waarde
Te missen, die verlooren was,
En of hy konde op dat pas,
Haar zeggen waar die was gebleven,
Zy wilde rijk'lijk loon hem geven.
Hier op gaf Kriekje zijne zin
Aan haar te kennen dat hy in
Begin by zig had voor-genomen:
En dagte nergens voor te schromen.
De Dame was hier mee te vreen,
En deed hem in een kamer treen
Waar zy hem dat'lijk deed tracteeren
Volkomelijk na zijn begeeren
Dog dit was de eerste avont maar,
Drie volle dagen zouden naar
Malkaar dan volgen, was haar zeggen.
Naar 't avont-maal, ging hy zig leggen
Te rusten op het Ledekant,
Dat hy aldaar gereet bevant.
Terwijlen hy nu lag te rusten
Zoo waren in een groot onlusten
De drie Lakeyen van het huys;
Want dese waren niet te pluys,
En hielden onder hen verholen
Den Diamant van hen gestolen:
Zy spraken met elkaar daar van:
"lndien nu dees Waarzegger kan
Ons fout ontdekken na behooren
Zoo zijn wy alle drie verlooren."
't Besluyt nu eynd'lijk dat men zouw
Eerst af-sien hoe het lopen wouw.
Als 's morgens was den dag gekomen
Wiert eene van de drie genomen
Om hem te dienen de eerste dag,
Heel magnifiek, en het gesag
Eens Konings aan hem toe te dragen,
Met Spijs, Drank, Spel, en wat behagen
Kost aan een Koning van een Rijk,
En alles even pragtiglijk.
De Knegt die hem die dag bediende
Was nauw op zijn gebaarden ziende;
Hoe dat hy at, en hoe hy dronk;
Dus hy hem braaf de ruymte schonk.
Ons Kriekje, die alsoo te leven
Niet was gewoon en onbedreven
Was in 't veel drinken, nam zoo veel
Dat het moest wederuyt de keel.
Versadigt zijnde, wild' hy rusten,
Terwijl hy die dag niet meer lusten.
Men wees hem dan zijn rust-plaats aan
Wijl hy het oog juyst quam te slaan
Op dese Knegt, als hy ging leggen,
En in zig zelfs dus quam te zeggen:
"Dit isser al een af, God dank:"
't Welk voor die Knegt een wond're klank
Te hooren was: Hy dagte waarlijk:
"Hy weet van onse stukken klaarlijk,
Hy geeft niet duyster te verstaan
Dat ik een ben die schult heeft aan
Den Diamant die is gestolen;
Nu blijft die zaak niet meer verholen."
Maar Kriekje zijne meening was
Heel anders: hy dagt op dat pas:
"Dat 's een der Koninglijke dagen
Waar in ik altijt had behagen."
De Knegt ging zig ten eersten by
Zijn Maats vervoegen, en hy zey
Hoedanig dat hy was gevaren;
Welk mee geraakte in groot beswaren,
En zeyden: "'t Blijkt heel klaar daar uyt."
Dog eynd'lijk nam men een besluyt
Te zien hoe 't verder zoude komen;
En wijl d' Hofmeester voor-genomen
Had elk een dag een and're Knegt
Te doen op-passen, was 't gesegt
Dat nu een van die and're beyden
Zig tot den dienste zou bereyden.
Als nu den dag quam weder aan,
Zoo is het Feest weer aangegaan,
Zoo triumphant gelijk voor desen:
't Geen Kriekje heel vernoegt deed wesen;
Wijl dat die tweede Knegt hem mee
Volkomen na genoegen dee:
Dus liep de tweede dag ten ende:
En als hy zig tot ruste wende
Zoo zey hy, met een bly geschal:
"Dit is, God dank, de tweede al."
Juyst ziende (zoo de Knegt vermoede)
Op hem; daar hy niet eens bevroede
't Verliesen van den Diamant,
Waer in hy gants geen arg en vant,
Als hy zijn tijt met vreugt maar spilde,
't Mogt eind'lijk loopen zoo het wilde.
De Knegt, die gants in onrust was,
Ging aan zijn Kameraats, zeer ras,
Zijn wedervaren openbaren;
Waar doorse nog meer in bezwaren
Geraakten als te vooren wel;
Dog maakten eynd'lijk dit bestel;
De derde dag ook af te wagten,
Waar in de derde Knegt zou tragten
Te nemen al zijn doen in agt.
Wanneer nu was vergaan die nagt,
En als den dag weer was verscheenen
Ging men de Tafel, als voor heenen,
Weer dekken, en wiert de Knegt belast,
Dat hy volmaakt wiert op-gepast.
Die Knegt had egter, door zijn schromen,
De impressie zoo groot genomen,
Dat, zoo wanneer hy maar een glas
Wijn aan hem gaf, de inbeelding was
Dat hy hem als gestadig dreygde
Met zijne vinger. Zoo veer neygde
Hem zijne vrees: Die vaak doet zien
Dat in der daat niet komt geschien.
Als nu die dag mee was verstreeken
Begost hy zijn Gebed te spreeken,
En God te danken, voor al dat
Hy van zijn hand ontfangen had.
Hy zijnde nu voldaan in allen,
Zoo liet hy zig dees reen ontvallen:
"Daar zijnse nu al alle dry,
God dank: ik wil ter werelt my
In alles nu gerust gaan stellen;
Mits my nu niets meer komt te quellen.
En gy," sprak hy tegens de Knegt,
"'k Versoek u gy Me-vrouwe zegt
Dat ik versoek de eer te mogen
Genieten morgen mijn vertogen
Aan haar te doen, zelf in persoon,
Zoo als ik altijt ben gewoon."
Als dese Knegt nu al die zaken
Zijn Kameraats quam kenbaar maken
Zoo waarense alle zeer ontdaan,
En zeyden: "Onse zaken staan
Hier zeeker slegt, en ons secreeten
Zal zeeker de Waarsegger weeten,
En onse dievery die is
Ontdekt, en zal op morgen wis,
Me-vrouwe klaar te weten komen
Hier dient een goede raat genomen."
Zy maakten dan een kort besluyt:
Dat zy de gantse zaak regt uyt,
Hem 's morgens vroeg wilde openbaren,
Om dus hun agting te bewaren.
Zy quamen dan, na hun opset,
Des morgens vroeg al voor zijn bedt
Op hunne bloote kniën leggen,
En gingen d'heele zaak hem zeggen,
En gaven hem den Diamant;
Versoekend' hy hen in geen schant
Dog brengen zoude; wijl die zaken
Hen zeker zoude schuldig maken
Te werden tot de galg gedoemt;
Dus diende het wel gants verbloemt
Te werden, was hun aller beede.
Ons Kriekje bijster wel te vreede,
Had zulk een tijding d'heele nagt
In 't minste deele niet verwagt:
Hy quam zig, om zijn stout bedrijven,
Al een kastijding toe te schrijven,
En had zig al geprepareert
Wel een paar hondert slagen weert;
Maar nu dit zoo quam te verkeeren
Voorsag hy zig een Man met eeren
Te blijven, en nog boven dat
Een goe vereering tot een schat.
Terwijl als Kriekje hoorde spreken
De drie Lakeyen hun gebreken,
Zoo steld' hy zig zeer statig aan,
En zeyd' hen: "Gy hebt wel gedaan;
Hoewel ik d'heele zaak wel weete
Door mijne Kunst, niet te vermeeten:
Maar op dat gy nu wort verschoont,
Is 't noodig dat gy my vertoont
Hoe d'heele zaak is voor-gevallen,
Te weten waar, en hoe gy alle
Quaamt aan den Diamant, zoo waart;
Zoo gy my dit te regt verklaart
Zoo zal ik u mijn gunst beloonen,
Met u van alles te verschoonen,
Door eene list, daar uyt, met vlijt,
Te trekken, tot uw veyligheyt."
Waar mee zy waren gants te vreden,
Nu gaande in de Tuyn wat treden,
(Na zy 't hem hadde doen verstaan)
Zoo ziet hy een Kalkoense Haan,
Die hy den Diamant wierp vooren,
Welk' hem op-pikten, en dee smooren
In zijne Maag; dog sloeg naauw agt
Wie hy die hadde toe-gebragt.
Toen liet hy zig door die Lakeyen,
Gerust tot hunne Dame leyen,
Die hy deed openbaar verslag,
Hoe zy haar Schat op zulk een dag
En in haar Tuyn had laten vallen;
Waar was ontrent eene van alle
Kalkoense Haanen, diese ras
Had op-gepikt, en nog wel was
Gewis in zijne Maag te vinden;
En wilde zy het onderwinden
Hem te geleyden tot dat Vee,
Hy zou haar aanstonts, op die stee
Die zelve Haan wel konnen toonen:
En wilde zy die niet verschoonen
Met hem te dooden, dat hy haar
Zou toonen hoe hy zeyde waar.
Zy gaan dan na de Tuyn zig wenden,
En daar gekomen zijnde, kenden
Hy straks wel die Kalkoense Haan
Die had den Diamant ontfaan,
En zey: "Me-vrouw, is 't u behagen
Hem te doen doon, gy zult niet klagen,
Dat zweer ik by mijn Waarzeg-kunst:
En vint gy 't waar, 'k versoek uw gunst."
Zy liet hem dooden op dees reden,
En als men quam de Maag te ontleden
Zoo vond men het Juweel daar in
't Welk zoo was na Me-vrouw haar zin,
Dat zy riep uyt, met al haar kragten:
"Waarzegger, gy zijt groot te agten."
Zy nood' hem in haar beste Zaal
Naast haar te eeten 't middagmaal,
Tracteerd' hem meer als hy was waardig:
En als het Avontmaal weer vaardig
Gemaakt was zat hy weder aan;
Waar na men hem ter rust liet gaan:
Terwijl Me-vrouw hem tegens morgen
Een schoon' Vereering ging besorgen.
Mijn Heer die voor een dag of tien
Van huys was, en niet had gesien
Wat datter al was voor gevallen,
Komt juyst die morgen, onder allen,
Weer t' huys; waar aan Me-vrouw dit stuk
Verhaalt, en hoe het tot geluk,
Door een Waarzegger dus gekeert was,
Waar aan zy zeer verobligeert was,
Den Heer, wat grooter van verstant,
Wees dese dingen van de hant,
En gekte met Waarzeggers zeggen;
Dog zy wist het zoo uyt te leggen
Dat het was eene zeek're zaak.
Waar door hy wensten het vermaak
Van hem te zien eens te genieten;
Dies zy hem voor hen komen lieten.
Den Heer bevindend' hem heel slegt
Van mine, en zoo af geregt
Op reden die belagch'lijk waren,
Dat hy niet anders kon verklaren
Of zekerlijk zijn Vrouw had haar
Bedriegen laten, dat was klaar.
Zy zond' hem dan weer na zijn kamer,
Wanneer den Heere veel bequamer
Zijn Vrouw belachgen kon, om dat
Zy zig zoo laten doeken had.
Die egter bleef by haar gevoelen,
En zey, hy zou zijn lust eens koelen
Met hem met de eene of de and're zaak
Eens te beproeven tot vermaak.
Ter zelver tijt hoorde hy zingen
Een Kriekje, daar zy altijt springen
Onder den Schoorsteen by den haart:
Hy riep een Knegt, die metter vaart
Dit Kriekje vangen zou, kon 't wesen:
Die 't ook hem bragt, en na hy desen
Had weg doen gaan, drong hem zijn Vrouw
Nog aan hy een proef nemen zouw,
Dat hy nog meerder zou bevinden,
En dats' haar niet had doen verblinden.
Na 't sterk aanhouden dat zy dee
Zag hy geleegentheyt om mee
Eens te besien of 't ook zou falen.
Hy liet dan de Waarzegger halen,
En onderwijlen dat hy quam
Hy twee Porc'lijne Schot'len nam,
Daar hy het Kriekje tussen bergde;
Waar op hy de Waarzegger vergde
Te zeggen wat daar tussen was;
"Want," zey hy op het zelve pas,
"Gy komt hier de Waarzegger speelen,
Het welk ik ten geenen deelen
Kan merken dat gy zijt; maar is 't
Dat gy niet in uw Kunste mist,
En my kan zeggen dat ik vrage
Zoo staat gy mee in mijn behagen:
Maar zoo gy my dit niet en zegt,
Zoo hebbe ik u toe gelegt
U tot stok-slagen te bereyden,
En beyde uw ooren af te snijden;
Om dat gy een Bedrieger zijt,
En weet door uwe listigheyt
Alsoo de lieden uyt te strijken:
Gy kont hier uwe kunst doen blijken."
Hier stont ons Kriekje heel bedeest,
En sprak met een bedroefde geest,
(Vol vrees om zijne straf te ontfangen):
"Ach! Kriekje, nu zijt gy gevangen;"
Maar hy dit van zig zelf verston;
Want niemant zijne naam en kon.
Doe sprak de Heer: "Ik zie met desen,
Dat gy een Man zijt nooyt volpresen,
Die roem door gants Euroop' behaalt,
Om dat uw Kunste niet en faalt."
Men ging veel Schatten aan hem schenken,
En liet hem gaan. Nu kond gy denken
Of zijn Geluk hier op dat pas
Niet meer dan zijne Wijsheyt was.

EYNDE.

Onderwerp

AT 1641 - Doctor Know-All    AT 1641 - Doctor Know-All   

ATU 1641 - Doctor Know-All.    ATU 1641 - Doctor Know-All.   

Beschrijving

Een boer, die graag lekker wil eten, geeft zich uit voor waarzegger en wordt - tegen drie maaltijden - aangenomen door een dame, die haar diamant kwijt is. Deze is gestolen door de drie lakeien van het huis, die om de beurt bij Kriekje eten komen brengen, waarbij hij zegt: "Dat is er al een," etc. Als hij hen alledrie heeft aangeduid (in hun ogen; hij spreekt slechts over de maaltijden), komen ze naar hem toe en bekennen en hij laat de diamant door een kalkoense haan opslokken en deze slachten. De dame is verheugd, maar dan komt haar man thuis en deze wil de boer ontmaskeren en neemt een kriekje en laat de boer ernaar raden. Deze heet Kriekje en zegt: "Ach Kriekje, nu ben je gevangen." En ook de man is van zijn voorspelkunst overtuigd en beloont hem royaal.

Bron

G.J. Boekenoogen 'Nederlandsche sprookjes uit de XVIIde en het begin der XVIIIde eeuw' in: Volkskunde 21 (1910), pp. 11-19 N°10 var. 1

Motief

K1956 - Sham wise man.    K1956 - Sham wise man.   

N611.1 - Criminal accidentally detected: “that is the first”--sham wise man.    N611.1 - Criminal accidentally detected: “that is the first”--sham wise man.   

K1956.2 - Sham wise man hides something and is rewarded for finding it.    K1956.2 - Sham wise man hides something and is rewarded for finding it.   

Commentaar

1750
Achter: d'Erven Stigt. (Stichter's) Enkhuyser Almanach Op 't Jaar onses Heeren 1750, en: d'Erve Stigt. Amsterdamse Almanach voor 1751.
Doctor Know-All
Opgetekend door G.J. Boekenoogen

Naam Overig in Tekst

Kriekje    Kriekje   

Naam Locatie in Tekst

Europa    Europa   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20