Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

kemp045 - Margreetje van Limburg

Een sage (boek), maandag 28 augustus 2006

Hoofdtekst

MARGREETJE VAN LIMBURG.

Hertog Otto van Limburg was op zekeren dag met groot gevolg van jagers en honden op jacht gereden; zijn dochter Margreetje bevond zich ook in den stoet. Haar moeder had haar niet graag laten meegaan; het was of zij een onheil vermoedde, zoo onrustig klopte haar hart, toen Margreetje wegging. In het woud gekomen, zag de hertog een wonderschoon hert en nu zeide hij tegen Margreetje: ,,Wacht ons hier aan de beek; dat hert moeten wij eerst vangen en hebben wij het gevangen, dan keeren wij dadelijk terug." Margreetje wachtte en wachtte, maar de hertog verdwaalde met zijn jagers, en hoe die ook zochten, zij konden de plaats maar niet terugvinden, waar zij Margreetje hadden achtergelaten. Dat deed hen groot verdriet, vooral de hertog maakte er zich zeer ongerust over.
Margreetje wachtte en wachtte, zij hoorde wel eens hêél in de verte hoorngeschal, maar als zij dan dacht, dat zij het nog duidelijker ging vernemen, hoorde zij opeens niets meer en schenen de jagers weer elders bezig.
Ondertusschen was het avond geworden en begon Margreetje van angst en droefheid te schreien. Zij vreesde te vallen in de handen van roovers of in de klauwen van wilde dieren. Daarom klauterde zij in een boom en zou zij zoo probeeren den nacht om te krijgen. Een lange hoornschal had zij in de verte nog gehoord, maar dat was de laatste geweest.Terwijl zij nog in den boom zat te snikken, hoorde zij gerucht van naderende voetstappen. Het was een koopman, door de roovers uitgeschud en die tegen zich zeif klaagde over zijn noodlot, het verlies van zijn goederen en de scheiding van vrouw en kind.
In den avond is toch alles nog stiller dan gewoonlijk in een woud; de wind is gevallen en de vogels zijn slapen. Zoo meende de koopman eensklaps een menschelijk geluid te hooren, wat hem verwonderde en tegelijk vrees aanjoeg. Hij bleef staan en nu hoorde hij het snikken van een vrouwelijk wezen. Het gemoed van Margreetje was weer volgeschoten; zij meende eerst met een roover te doen te hebben en vreesde al het ergste. Nu zij daar beneden de klacht van den beroofden koopman had gehoord en zijn lot met het hare had vergeleken, was zij weer in een snikken uitgebroken en dat was het, wat de koopman had gehoord. Toen deze merkte, dat het schreien uit den boom klonk, waarbij hij had stilgehouden, voelde hij zich getroost in de eenzaamheid van het woud een mensch aan te treffen, wien hij zijn leed kon klagen. Hij verzocht Margreetje naar beneden te komen en vertelde haar héél zijn treurig wedervaren. Margreetje voldeed aan zijn verlangen en nu beloofden zij elkaar, niet te scheiden voor een van beiden zijn tehuis weer had bereikt. Daarop trokken zij verder het woud in, tot zij kwamen bij een kapelletje. In dat kapelletje huisden roovers. Zij waren echter zeker weer op roof uit, want het kapelletje bleek verlaten. Wel hadden de roovers een rijk met spijzen voorziene tafel achtergelaten. Dat was natuurlijk juist wat zij hebben moesten, want Margreetje en ook de koopman hadden al sinds lang niet meer gegeten; zij haalden hun schade nu ook in. Nauwelijks hadden zij hun bekomst, of daar reed een prachtige wagen voor met mooie paarden bespannen. Verscheidene bedienden sprongen de kapel binnen en riepen verheugd: ,,Oh, nu hebben wij toch eindelijk Margreetje teruggevonden. Stap in, edele jonkvrouw, en neemt met dien man plaats in den wagen!" Margreetje deed dat ook, want zoowel de wagen, als de paarden en de bedienden kwamen haar bekend voor.
Het was echter niets anders dan duivelsbedrog en de Booze wilde hen op deze wijze in nog grooter leed brengen, want nauwelijks zaten beiden in den wagen, of zij vielen in een diepen slaap en zoo voerde de duivel hen meer dan tweehonderd uren ver. Toen zij ontwaakten, bevonden zij zich in een wildernis, ver van alle menschen.
Margreetje was er ontroostbaar over, maar de koopman sprak haar moed in en verzocht haar te vertrouwen op God, Die hen zeker zou helpen. Het gelukte hem Margreetje te troosten; zij trokken nu verder en dwaalden vele dagen rond. Den vierden dag zagen zij een groot en prachtig slot tusschen de boomen blinken en blij, weer eens een menschelijke woning te zien, trokken zij er heen. Aan de poort gekomen, hoorden zij vroolijke muziek en zagen zij door de vensters, hoe er daar binnen in de zalen gefeest en gedanst werd. Zij klopten aan; de portier deed hen open en vroeg wat zij verlangden. Margreetje zeide: ,Maar een beetje eten en wat te drinken." Nu scheen de portier haar te herkennen, want hij zeide: "Zijt gij niet de dochter van den hertog van Limburg? Komt dan maar gauw binnen, want uw vader is hier en hij was erg ongerust over u!" Dit verheugde Margreetje zeer; zij snelde naar de zaal en daar vond zij, gelijk zij meende, tusschen het gezelschap, haar vader, die den slotheer riep en tot dezen zeide: "Laat mijn dochter nu toch eens uw goud en diamanten zien!"
Dat deed de burchtheer en terwijl hij Margreetje alles uitlegde, voegde hij erbij: Dat is allemaal voor u, schoone jonkvrouw, indien gij mijn vrouw wilt worden!" "Ach, lieve jonker", antwoordde Margreetje, "gij ziet toch wel, dat gij te rijk zijt voor mij!" Toen zij dit gezegd had, kwam er een dienaar en noodigde haar aan tafel, waar haar vader en de andere heeren haar verwachtten, gelijk hij zeide. Zij en de koopman namen die uitnoodiging gaarne aan, zij gingen in de zaal en toen de gasten haar zagen, riepen zij: ,Wees welkom, welkom, en zet u neer en eet en drinkt vroolijk met ons!" Toen sprak de jonkvrouw: "Laten wij eerst den goeden God danken voor de goede gaven, die Hij ons heden heeft geschonken." "Dat is niet noodig", antwoordde de slotheer, "daar, neemt den beker met wijn en laat hem rondgaan!" Nu sprak de koopman: "Heer, laat ons het vrome gebruik in eere houden, gelijk wij dat van onze voorvaderen hebben overgenomen." Samen met Margreetje begon hij het Onze Vader te bidden. Op hetzelfde oogenblik verdween het slot met zijn gasten en beiden ondervonden, dat zij nogmaals door den duivel begoocheld waren geworden. Zij schrokken er ditmaal zoo zeer over, dat zij buiten bewustzijn raakten. Toen zij weer bijkwamen, vermanden zij zich en gingen verder, tot zij aan het strand van de zee kwamen. Toen sprak de koopman: "Ik zie in de verte de hut van een kluizenaar; wacht hier een weinig, edele jonkvrouw, dan ga ik den heiligen man vragen, hoe dit land hier heet." Met deze woorden ging hij op weg naar de kluis.
Ondertusschen bemerkte Margreetje, een schip, dat langzaam aan land voer. Toen het vastgemeerd lag, kwamen de schepelingen aan land. Zij gingen naar Margreetje en vroegen haar, waarom zij zoo eenzaam ronddwaalde. Margreetje vertelde hun alles. Nu verzochten de mannen haar aan boord te komen; zij wilden dan wachten tot de koopman terug was, om hen beiden dan weer naar Limburg te brengen. Zoodra de jonkvrouw echter het schip had betreden, zeilden zij weg en luisterden niet naar den koopman, die hen vanaf den oever toeschreeuwde, hem toch ook aan boord te nemen. Zij voeren verder en verder tot zij aan de stad Athene kwamen. Daar eischte de graaf van Athene Margreetje als tol. Zoo bleef zij meer dan twee jaren aan zijn hof. De graaf had echter een zoon, die Etzyter of Echites heette. Deze verliefde zich dadelijk in Margreetje. Dat kon zijn moeder de gravin, die een booze vrouw was, niet verdragen; zij schold den jongeling en wist den graaf te bewegen Etzyter weg te zenden naar zijn broeder. Etzyter vermoedde echter onheil en beval zijn geliefde bij een trouwen dienaar aan en droeg hem op, hem dadelijk te berichten, zoodra Margreetje iets mocht overkomen. De jonkvrouw was erg bedroefd over het vertrek van den jongen held, maar hij kuste haar op de roode wangen, troostte haar en nam toen afscheid met de belofte haar spoedig terug te zien.Toen Etzyter weg was, ontbood de oude gravin de rechters van de stad. Zij zeide tot hen, dat Margreetje haar zoon had betooverd. Daarom moesten zij haar veroordeelen en op een brandstapel te
asch laten verbranden. De rechters antwoordden, dat dat niet in hun macht stond; men moest de jonkvrouw eerst naar recht en wet verhooren en vond men haar dan schuldig, dan eerst kon men haar met een gerust geweten veroordeelen. Daar wilde de gravin niets van hooren en zij dreigde de rechters met de ontzetting uit hun ambt, wanneer zij de jonkvrouw niet veroordeelden. Door deze bedreiging geraakten de rechters in zulk een vrees, dat zij Margreetje den volgenden morgen voor zich ontboden en haar beschuldigden de gravin 's nachts met een mes te hebben willen vermoorden. De arme jonkvrouw kon zich verdedigen zooveel als zij wilde, het hielp haar niets.
Zij werd veroordeeld om den volgenden morgen verbrand te worden.De trouwe page had echter alles afgeluisterd, reed nu onverwijld naar zijn heer Etzyter en meldde hem, dat Margreetje den volgenden dag zou worden verbrand. Etzyter schrok hevig door deze mare. Hij sprong te paard en reed in één galop naar Athene. De morgen was intusschen aangebroken en de beul voerde de jonkvrouw uit de gevangenis, waarin men haar had geworpen, naar de strafplaats. Margreetje zuchtte en weende, dat haar geliefde zoo ver weg was, zij achtte geen redding meer mogelijk, en toen zij bij den brandstapel was aangekomen, wierp zij zich op de knieën en sprak: "O, Heer Jezus, ontvang mijn ziel in genade; o hemelsche Vader, sta mij bij, Gij weet, dat ik onschuldig ben." Toen riep de valsche rechter, die voorzat "Haast je beul, en steek het vuur aan; dat meisje babbelt te veel!" Hij had de woorden nog niet uit den mond, of Etzyter kwam aangereden met zijn zwaard woedend om zich heen slaande, om vrij baan te krijgen. Hij reed rechtstreeks op de jonkvrouw toe, omving haar met beide armen, kuste haar op de wangen en op den mond en zeide: "Lieve en edele jonkvrouw, sta op, en gij, beul, stoot den valschen rechter in haar plaats in het vuur!"
Margreetje vroeg nu vergiffenis voor den rechter, maar Etzyter wilde daar niet van hooren en beval ook zijn moeder, dat booze wijf, in de vlammen te werpen. Nu viel de jonkvrouw hem te voet en zei: "O, geliefde, gedenk, dat zij u negen maanden onder het hart droeg en dat zij u met veel pijnen baarde!" Deze bede ontroerde Etzyter en hij vergaf het zijn moeder. Tot vreugde van velen stierf zij niet lang daarna. Etzyter kwam aan de regeering van Griekenland. Hij huwde openlijk en feestelijk het mooie Margreetje, en liet heel het volk aan die feesten deelnemen. De beide echtgenooten leefden nog lang in vreugde en vrede samen en stierven een zaligen dood.

Beschrijving

De hertogsdochter Margreetje blijft op een dag na op jacht te zijn gegaan met haar vader, achter in het bos. De mannen van haar vader proberen haar te zoeken, maar tevergeefs. Een door rovers berooide koopman ontmoet haar. Samen gaan ze verder op zoek naar huis. Ze ontmoeten een wagen, waarvan Margreetje de inzittende herkent en stappen in. Helaas is het een list van de duivel en de reizigers laten Margreetje en de koopman achter. De volgende dag komen zij in een prachtig slot, waar ze hartelijk onthaald wordt, want haar vader is er binnen en heel ongerust. Maar ook dit is weer duivelsbedrog, want als de koopman en Margreetje tegen de zin van de kasteelbewoners het Onze Vader gaan bidden, is het slot weer verdwenen. Hevig geschokt komen ze de volgende dag aan bij het strand. Margreetje stapt op een schip waarvan de opvarenden beloven haar naar Limburg terug te brengen. Maar als zij wegvaren, nemen zij alleen haar mee en laten de koopman achter. Ze brengen Margreetje naar Athene, waar de graaf haar als tol eiste. Ze bleef er twee jaar.
De zoon van de graaf, Etzyter of Echites, werd verliefd op haar. Zijn boze moeder kwam erachter en wilde Etzyter wegsturen naar zijn broer. Etzyter vroeg een dienaar om hem nieuws te brengen over Margreetje. De boze gravin beschuldigde Margreetje ervan haar zoon betoverd te hebben. Ze daagde haar voor het gerecht en dwong de rechters om haar tot de brandstapel te veroordelen. De volgende dag bidt Margreetje voordat de executie begint. Weldra komt Etzyter eraan: hij is door de page gewaarschuwd en in een galop naar Athene teruggereden. En hij redt haar. Etzyter wil zijn moeder veroordelen, maar Margreetje vraagt haar te vergeven. Niet lang daarna sterft de moeder echter toch en Etzyter en Margreetje worden hertog en hertogin van Griekenland.

Bron

Kemp, Pierre. Limburgs Sagenboek. Gebrs van Aelst. Maastricht, 1925.

Commentaar

28 augustus 2006
Dit verhaal is te vinden in het hoofdstuk 'Historische sagen'. Het verhaal is gebaseerd op het Middelnederlandse volksboek van Margriete van Limborch.

Naam Overig in Tekst

Otto    Otto   

Margreetje    Margreetje   

Etzyter    Etzyter   

Echites    Echites   

Onze Vader    Onze Vader   

de Booze    de Booze   

Duivel    Duivel   

God    God   

Jezus    Jezus   

[Margriete van Limborch]    [Margriete van Limborch]   

Naam Locatie in Tekst

Limburg    Limburg   

Athene    Athene   

Griekenland    Griekenland   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20