Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

ELDER375

Een sage (), 1946

kabouter_375.jpg
kabouter_376.jpg
kabouter_377.jpg
kabouter_378.jpg

Hoofdtekst

Aant. 1946, fol. 38a, bijlage I. De „notities” van de heer Jan ter Horst zijn onduidelijk door het ontbreken van „het verhaal”. Dit „verhaal” komt van de wed. Sarah Halberstadt, zie F2. Ik heb getracht er enig verband in te brengen.- JHWE.
De ouders van „Roosie” (Roosje Porcelein), van Nederlandse nationaliteit, hebben zich omstreeks 1920 in Duitsland gevestigd en woonden laatstelijk te Neuenhaus. Vader Porcelein had in het verleden „met de voddekar gelopen”, maar handelde later, al voor hij naar Duitsland vertrok in „antiquiteiten en curiosa”, heel bescheiden en „met veel gesjouw en weinig winst, zonder „mazzel en broge”. Het gezin „leefde op de rand van armoe”, maar „met z’n drieën -„Roosie” was enig kind- vormde men een „degelijk en gezellig, hecht gezinnetje”, dat in de eigen omgeving gunstig werd beoordeeld en vrienden had- ook niet-joodse. Hun geluk werd echter verstoord door het sterk groeiende en zo zeer bij de Duitse volksaard passende nationaal-socialisme.
Op grond van deze ernstige dreiging besloten de ouders Porcelein in 1939 –naar Jan ter Horst in 1938- hun „oogappel”, „Roosie”, te doen „onderduiken” in „het veilige Nederland”, en wel bij „kennissen van kennissen” op een boerderij in de omgeving van Borne. Aan hun Duitse relaties vertelden zij dat „Roosie” „in geringe mate” lijdend was aan tuberculose en deshalve was opgenomen in een sanatorium te Hellendoorn. Afgezien van haar joods zijn was er namelijk voor „Roosie” nog een andere bedreigende factor in het barbaarse Duitsland: het meisje bleek sinds haar kleuterjaren in sterke mate „achterlijk” te zijn, „onnozel”, psychisch gestoord. De lichamelijke ontwikkeling was vrij normaal verlopen, „Roosie” was „een knap meisje”. Maar twintig jaar oud te Borne aangekomen, sprak en gedroeg zij zich in veel opzichten „als een kind van tien”. Zo speelde zij nog met poppen. Zij had het normale onderwijs nooit kunnen volgen en kon lezen noch schrijven. Zij deed zich in het kinderloze boerengezin te Borne kennen als een „zéér lief en aanhankelijk” meisje, „gehoorzaam en gewillig” en „op haar manier plichtsgetrouw”. Huishoudelijk werk „lag haar wel” en „deed zij keurig”, maar „je moest haar alles, van A tot Z, opdragen”. Het kind was „strikt eerlijk”, „fantaseerde nooit”.-
Het Bornse gezin had verwanten die in de omgeving van Tilligte woonden, eveneens „kleine boeren”. Men ging bij hen vaak op bezoek, per rijwiel, en „Roosie” ging dan altijd mee, „zij hield veel van die oom en tante in Tilligte”. Men fietste altijd de zelfde route: van Borne naar Weerselo, in de richting Reutum langs de zuidzijde van het kanaal Almelo-Nordhorn, zo tot de weg van Denekamp, en vervolgens naar „de oom en tante in de omgeving van Tilligte.
Toen „Roosie” die route genoegzaam had leren kennen, gebeurde het in toenemende mate dat zij alleen naar Tilligte –waar zij gráág bij de „oom en tante” kwam, ook omdat daar nog kleine kinderen waren- mocht gaan. Zij bleef daar dan één of twee nachten slapen en fietste dan veelal alleen weer terug naar Borne.
Nadat zulks enige keren was gebeurd, vertelde „Roosie”, weer thuis gekomen, „vermaakt, verbaasd en lacherig” een „vreemd verhaal”. Wanneer zij langs het kanaal fietste –zuidzijde- was daar op een bepaalde plaats aan de overzijde een „vriendelijk, oud, en heel klein kereltje”, dat „zo’n meter of tien met haar mee huppelde”, dan bleef staan, „huppelpasjes maakte”, „net alsof hij danste” en vervolgens „alsmaar naar de grond voor zijn voeten wees”. Op een gegeven ogenblik was „het kereltje dan ineens weg”…. „Oom en tante” begrepen dat verhaal niet goed, „kregen schrik en wantrouwen” en „dachten aan heel andere dingen”! Zo geviel het dat men „Roosie” zowel vanuit Borne als vanuit Tilligte –door haar onopgemerkt- volgde, teneinde „eens te zien wat dat dan wel was met die ouwe kerel”…. De begeleiders zagen dan herhaaldelijk vanaf een veilige afstand dat „Roosie” steeds omtrent een bepaald punt aan het kanaal remde en een tiental meters zeer langzaam doorreed. Dan bleef zij staan, starend naar de overzijde, vriendelijk lachend en vrolijk zwaaiend…. Tenslotte reed zij dan weer door, vaak nog enkele keren omziend. Echter: aan de overzijde van het kanaal zagen deze waarnemers nooit iets bijzonders en zeker geen „oude kerel”.-
„Roosie”, door „oom en tante” uit Borne en uit Tilligte bij herhaling nader ondervraagd, lachte bij het noemen van „een oude kerel” daar aan het kanaal. Er was daar, zo zei het meisje, „een heel klein ventje met een baard”, waarbij zij de hoogte aanwees „tot halfweg haar dij”. Dat ventje droeg een rode muts met een punt, „op en om zijn hoofd”, „alleen z’n gezicht stak daar uit. Verder droeg hij „gekleurde werkkleren”…, en „zag er wel een beetje gek uit”, „eigenlijk lollig”, „of hij uit de poppenkast kwam”…. Het kereltje „huppelde”, aldus „Roosie”, daar aan de overkant van het kanaal „een klein eindje met haar mee”, „hij kon niet zo snel vooruit komen met z’n kleine beentjes” en „bleef dan dansend staan”, „zwaaiend met z’n armen” en „naar de grond voor z’n voeten wijzend”. Dan „verdween hij”, „zomaar”, „hoe en waar naar toe” wist „Roosie” niet te vertellen. Hij „was dan gewoon weg”, en zij „fietste weer door”, „altijd met een blij gevoel”.-
Het verhaal van „Roosie” wijzigde zich nimmer, zo zegt mevr. S. Halberstadt. Wanneer men het meisje tegensprak of zei: „zoiets kán toch niet”, „dat bestaat niet”, dan werd zij boos en „eindigde het in een huilpartij”.- „Roosie” sprak vloeiend en accentloos Duits, en even vloeiend Nederlands, zij het met een Twents-Duits accent. De woorden „kabouter” of „Heinzelmännchen” bleek zij niet te kennen, evenmin de normale kinderverhalen over kabouters. De „ooms en tantes” van „Roosie” kenden wel „oude verhalen”, „over witte wieven en zo”, maar over het geloof aan „echte kabouters” zegden zij nog nooit gehoord te hebben, „dat’s toch ook flauwekul”! Zij verboden „Roosie” meermalen „over zulke gekke dingen te praten”, maar dat sorteerde weinig effect, hoe volgzaam en gehoorzaam het meisje overigens dan ook was.-
Ten tijde van de Duitse bezetting wisten de ouders van „Roosie” nog naar Nederland te vluchten, waar zij, samen met „hun oogappel” door de Duitsers werden „opgepakt en afgevoerd”; wellicht achtte het „Herrenvolk” hen medeplichtig aan de internationale plutocratische samenzwering tegen „das ewige deutsche Wesen”. Zij keerden niet terug….
Bij Aant. 1946, §1a, fol. 57: Er is een geloofwaardig gerucht –geheel los staande van de „waarnemingen van Roosje Porcelein en de personen die daarmee te maken hadden – dat „tegen het einde van de bezetting”, „een paar maanden voor de bevrijding”, aan de noordzijde van het kanaal van Almelo naar Nordhorn, tussen de weg van Oldenzaal naar Ootmarsum en de weg van Tilligte naar Denekamp, „een centimeter of tien onder het maaiveld”, toevallig „een antieke, zwaar gouden armband” werd gevonden. De vinder deed terzake van deze vondst geen aangifte bij de politie en zou het sieraad te Deventer hebben verkocht.-
Hoe gemakkelijk is het te denken dat „het kereltje van Roosje Porcelein” de aandacht trachtte te vestigen op deze „verborgen schat” wanneer hij ter aanzien van haar „danste” en „alsmaar naar de grond voor zijn voeten wees”…. De plaats zou kunnen kloppen!-

Beschrijving

Roosie, een kind met een geestelijke achterstand, mocht van haar ouders zelfstandig naar haar oom en tante reizen. Op deze reis kwam zij steeds een kabouter tegen, die, na een stukje met haar mee te hebben gehuppeld, bleef staan en al huppelend naar de grond voor zijn voeten wees. De kabouter was vervolgens weer ineens verdwenen, Roosie met een blij gevoel achterlatend. De kabouter was klein, droeg een rode puntmuts en gekleurde werkkleding. Het gerucht gaat dat er op de plaats die de kabouter aanwees jaren later een antieke, gouden armband is gevonden.

Bron

J.H.W. Eldermans, Aardgeesten, Gnomen, Kabouters, etc.. Restanten no. 16B. Een handgeschreven, ongepubliceerd manuscript. Manuscript eigendom van het Museum of Witchcraft, Boscastle, Cornwall, UK.

Commentaar

1946
Eldermans heeft dit verhaal opgetekend uit de notities van Jan ter Horst. Jan ter Horst had dit verhaal gehoord van de weduwe Sarah Halverstadt. Zie onder 'Beeld' voor afbeeldingen van pagina's uit het manuscript.

Naam Overig in Tekst

Jan ter Horst    Jan ter Horst   

Sarah Halverstadt    Sarah Halverstadt   

Roosie    Roosie   

Roosje Porcelein    Roosje Porcelein   

Porcelein    Porcelein   

Duits    Duits   

Almelo-Nordhorn    Almelo-Nordhorn   

Twents    Twents   

Heinzelmännchen    Heinzelmännchen   

Naam Locatie in Tekst

Nederland    Nederland   

Duitsland    Duitsland   

Neuenhaus    Neuenhaus   

Borne    Borne   

Hellendoorn    Hellendoorn   

Tilligte    Tilligte   

Weerselo    Weerselo   

Reutum    Reutum   

Almelo    Almelo   

Nordhorn    Nordhorn   

Denekamp    Denekamp   

Oldenzaal    Oldenzaal   

Ootmarsum    Ootmarsum   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:21