Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

DYKFRIES2016 - Van onwijzen Jan en zijne broeders

Een sprookje (boek), 1896

Hoofdtekst

Van onwijzen Jan en zijne broeders.
Er was eens eene arme weduwe die drie zonen had; de jongste daarvan heette Jan en was onwijs. Op zekeren dag zeî de moeder tot hare zonen: «Wij kunnen zóó niet langer met elkander aan den kost komen; een uwer dient op reis te gaan om werk te zoeken.» - De broeders zagen in dat hunne moeder gelijk had en de oudste der drie ging op reis om werk te zoeken.
Hij reisde eenige dagen aaneen toen het hem gelukte een boer te vinden, die hem werk konde verschaffen. Hij nam dit werk aan en zoude er een tafeltje «dek-je» meê verdienen. Als men tot dat tafeltje zeide: «Tafeltje, tafeltje, dek je!» dan stonden er plotseling allerlei heerlijke spijzen op. Toen nu de knecht het stuk werk had afgedaan, begaf hij zich met zijn tafeltje op de terugreis naar de ouderlijke woning, bij zichzelven denkende: «nu behoeven we tenminste geen honger meer te lijden.» Hij kon in eenen dag niet tehuis komen en des avonds vroeg hij aan een oud vrouwtje, dat in een klein huisje woonde, of zij hem niet konde herbergen. «Ja,» zeî het mensch, «herbergen kan ik je wel, maar ik kan je niets te eten geven, want ik ben doodarm.» - «Dat is geen zwarigheid,» zeî de zwerver, «daar zorg ik voor.» - Hij zette zijn tafeltje in haar woonvertrek en op zijn bevel: «Tafeltje, tafeltje, dek je!» was het onmiddellijk voorzien van zooveel spijs en drank, dat zij beide er van verzadigd konden worden. De oude vrouw wees den jongeling eene slaapplaats; hij begaf zich ter rust en zette het tafeltje voor zijn bed. - Maar nu bezat die oude vrouw een tafeltje, dat voor het uiterlijke geheel gelijk was aan dat tafeltje «dek-je.» Des nachts toen hij sliep verwisselde zij de tafeltjes, en des anderen morgens vertrok hij - zonder het te weten - met een tafeltje dat het zijne niet was. Tehuis komende zeide hij: «nu behoeven we niet meer honger te lijden.» Hij zette zijn tafeltje in de kamer neder en zeide: «Tafeltje, tafeltje, dek je!» Maar er kwam niets op. Hij riep nogmaals: «Tafeltje, tafeltje, dek je!» doch vruchteloos; want hij had het rechte tafeltje niet. Nu begreep hij, dat het oude wijf zijn tafeltje gestolen moest hebben.
Den volgenden dag zeide de tweede der drie broeders tot den oudste: «gij hebt u laten foppen; ik zal nu op reis gaan om werk te zoeken, maar dan beter oppassen.» - Hij ging de wereld in en kwam bij een boer, die hem werk kon geven; hij nam dit aan en daar zou hij een schaapje «schud-je» meê verdienen. Als men tot dat schaapje zeide: «Schaapje, schaapje, schud-je!» dan schudde het zich en dan viel er eene menigte van allerlei kleingeld uit zijn vacht. - Na afloop van het werk wilde ook deze broeder naar zijne moeder terugkeeren. Hij begaf zich met zijn schaapje op reis, terwijl hij dacht: «nu behoeven wij niet meer hard te werken om een soberen kost te verdienen.» - Ook hij kon in eenen dag niet tehuis komen en des avonds vroeg hij ook bij een oud vrouwtje, dat in een klein huisje woonde, of zij hem niet konde herbergen. «Jawel» was het antwoord, «maar niet voor niemendal, want ik ben arm.» - «Dat is geen zwarigheid,» zeî de reiziger, «ik zal u wel aan wat geld helpen.» Toen zeî hij tot zijn schaapje: «Schaapje, schaapje; schud je!» En het schaapje schudde zich en er viel eene menigte van allerlei kleingeld uit zijn vacht, en het oude vrouwtje kreeg dat om eetwaren te gaan koopen. Toen zij tezamen gegeten en gedronken hadden wees de vrouw den jongeling eene slaapplaats; hij begaf zich ter rust na het schaapje voor zijn bed te hebben vastgebonden. Maar nu bezat deze oude vrouw een schaapje, dat voor het uiterlijke geheel gelijk was aan het schaapje «schud-je.» Des nachts, toen hij sliep, verwisselde zij de schaapjes, en des anderen morgens vertrok de jongeling, zonder het te weten, met een schaapje dat het zijne niet was. Tehuis komende zeide hij: «nu behoeven wij niet meer hard te werken om een soberen kost te verdienen» en hij beval zijn schaapje: «Schaapje, schaapje, schud je!» Maar het schaapje schudde zich niet en er kwam ook geen geld voor den dag. Hij riep nogmaals: «Schaapje, schaapje, schud je!» doch vruchteloos, want hij had het rechte schaapje niet. En nu begreep hij, dat het oude wijf zijn schaapje moest gestolen hebben.
Hierop zeide onwijze Jan: «jelui hebt je beiden laten foppen; nu wil ik op reis gaan om werk te zoeken.» De broeders zeiden: «dat loopt met jou toch op niets uit, je bent immers niet wijs.» Maar Jan ging toch op reis. Hij reisde eenige dagen achtereen, toen het hem gelukte een boer te vinden, die werk voor hem had. Hij nam het aan en hij zoude er een zak met knuppels meê verdienen. Als men tot die knuppels zeide: «Knuppels, knuppels, uit den zak! Sla dezen of dien op zijn jak!» dan sprongen zij uit den zak en sloegen er op los. - Toen Jan zijn werk afgedaan had begaf hij zich weêr op reis naar huis en dacht bij zichzelven : «nu heb ik toch een zak met knuppels.» - Hij kon ook al niet in eenen dag tehuis komen en kwam des avonds, evenals zijne broeders, bij een oud vrouwtje dat, in een klein huisje woonde, en vroeg haar of zij hem konde herbergen. «Jawel,» zeî ze, «maar niet voor niemendal, want ik ben arm.» - «Dat is goed,» zeî Jan, «ik heb wel iets in dezen zak, daar kan ik je meê betalen.» Nu haalde het vrouwtje een tafeltje voor den dag, zette dat in het midden der kamer en zeide: «Tafeltje, tafeltje, dek je!» en toen was het plotseling beladen met zooveel spijs en drank, dat zij beide zich konden verzadigen. Maar Jan dacht: dit is zeker het tafeltje van mijn broêr. Des avonds wees het vrouwtje hem een slaapplaats; hij begaf zich ter rust en legde den zak met knuppels voor zijn bed. De vrouw, nieuwsgierig wat er in dien zak mocht zijn, wilde het des nachts onderzoeken. Maar Jan vernam haar en riep:

"Knuppels, knuppels, uit den zak!
Sla dat oude wijf op haar jak!"*

En dadelijk sprongen zij uit den zak en sloegen er op los. De vrouw jammerde: «ach, houd op! houd op1» Jan zeî: «ik houd niet op of je moet mij het tafeltje geven, dat je mijn broêr ontstolen hebt.» - «O, dat is goed! neem het maar!» kermde zij.
Des anderen morgens vervolgde Jan zijn reis, beladen met den zak met knuppels en tevens met het tafeltje «dek-je.» - Den tweeden dag kon hij nog niet tehuis komen en 's avonds vroeg hij weêr bij een oud vrouwtje, dat in een klein huisje woonde, of zij hem konde herbergen. «Jawel,» zeî ze, «maar niet voor niemendal, want ik ben arm.» - «Dat is goed,» zeide Jan, «ik heb wel iets in dezen zak, daar kan ik je meê betalen.» - «Nu moet ik nog wat eten koopen,»zeî het vrouwtje, «maar ik heb daarvoor geen geld genoeg.» Al sprekende haalde zij een schaapje voor den dag, en zeide: «Schaapje, schaapje, schud je!» En het schaapje schudde zich en eene menigte van allerlei kleingeld viel uit zijn vacht.- Jan dacht: dit is zeker het schaapje van mijn broêr. Na den maaltijd begaf hij zich ter rust en legde den zak met knuppels voor zijn bed. De vrouw, nieuwsgierig wat er in dien zak mocht zijn, wilde dit des nachts onderzoeken. Maar Jan vernam haar en begreep haar doel. Hij riep:

"Knuppels, knuppels, uit den zak!
Sla dat oude wijf op haar jak!"

Dadelijk sprongen de knuppels uit den zak en sloegen er op los. «Ach, houd op! houd op!» jammerde de oude vrouw. Jan zeî: «Ik houd niet op of je moet mij het schaapje geven, dat je mijn broêr ontstolen hebt. «O, dat is goed! neem het maar! » riep zij in haar angst.
Den derden dag, ook nog belast met het schaapje, kwam Jan tehuis. «Nu zijn we geholpen,» zei hij; ik heb een tafeltje «dek-je» en een schaapje «schud-je.» - «Dat is zeker niet waar?» zeiden zijne broeders. Maar Jan zette zijn tafeltje in het woonvertrek en zeide: «Tafeltje, tafeltje, dek je!» En dadelijk stond het tafeltje gedekt met allerlei spijs en drank. Hierop zeide hij tot zijn schaapje: Schaapje, schaapje, schud je!» Het schaapje schudde zich en eene menigte van allerlei. kleingeld viel uit zijn vacht.
Nu riep de oudste broeder: «dat is mijn tafeltje!» en de tweede: «dat is mijn schaapje!» En zij wilden Jan de beide voorwerpen afhandig maken. Maar Jan zeide:

"Knuppels, knuppels, uit den zak!
Sla mijn beide broeders op hun jak!"

De knuppels sprongen uit den zak en sloegen er op los. De broeders schreeuwden om het hardst: «ach, houd op! houd op!» Jan zeî: «ik houd niet op of gij moet verklaren dat het tafeltje en het schaapje mij behooren. » De oudste broeder riep: « het tafeltje is het uwe!» en de tweede: «het schaapje is het uwe!» - Toen liet Jan de knuppels weêr in den zak gaan. Onwijze Jan werd nu zeer rijk en hij moest zijne moeder en zijne broeders aan den kost helpen. Zoo leefden zij samen lang en strang, zeven jaren lang, en als zij niet gestorven zijn leven ze nog.


*Oorspronkelijk: "Kneppel, kneppel, ût de sek! Slaen dat âld wiif foar de bek!"

Onderwerp

AT 0563 - The Table, the Ass, and the Stick    AT 0563 - The Table, the Ass, and the Stick   

ATU 0563 - The Table, the Donkey and the Stick.    ATU 0563 - The Table, the Donkey and the Stick.   

Beschrijving

Een weduwe heeft drie zonen. Om de kost te verdienen moet een van de kinderen gaan werken. De oudste werkt bij een boer en ontvangt als loon een ‘tafeltje dek-je’, waarop eten verschijnt. Onderweg naar huis overnacht hij bij een oude vrouw die zijn tafeltje omruilt voor een gewoon tafeltje. De tweede broer werkt voor een boer en ontvangt een ‘schaapje schud-je’, dat muntgeld uit zijn vacht schudt. Ook hij wordt onderweg naar huis beroofd door een oude vrouw. De jongste broer, onwijze Jan, werkt voor een boer in ruil voor een zak met knuppels. Deze knuppels kunnen een geducht pak slaag uitdelen. Hij overnacht bij het oude vrouwtje dat het tafeltje van zijn broer gestolen heeft. Wanneer zij wil onderzoeken wat er in de zak zit, laat hij de knuppels haar een flink pak rammel geven, tot ze belooft het tafeltje terug te geven. Op dezelfde manier krijgt hij het schaapje van zijn andere broer in handen. Thuisgekomen toont hij het tafeltje en het schaapje aan zijn broers, die hem deze bezittingen afhandig willen maken. Jan laat zijn knuppels los op zijn broers en hij wordt de bezitter van het tafeltje, het schaapje en de knuppels.

Bron

Waling Dykstra: Uit Friesland's volksleven van vroeger en later: volksoverleveringen, volksgebruiken, volksvertellingen, volksbegrippen. Leeuwarden [1896], deel 2, 52-55.

Naam Overig in Tekst

Jan    Jan   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20