Onderwerp
AT 1157 - The Gun as Tobacco Pipe   
Beschrijving
The Gun as Tobacco Pipe
Tekst
Een soldaat staat op wacht met zijn geweer wanneer plotseling de duivel komt aanzetten. De duivel ziet het wapen en merkt op dat de soldaat een lange pijp heeft. De soldaat geeft dit toe en vraagt of de duivel ook een trekje wil. Dat lijkt de duivel wel wat. De soldaat zet het geweer aan de mond van de duivel en haalt de trekker over, met een enorme knal als gevolg. Bah, zegt de duivel, wat rook jij straffe tabak zeg! En de duivel vervolgt zijn weg.
Deze samenvatting doet recht aan de meeste varianten van het verhaal. Het verhaal heeft een redelijk ruime verspreiding, maar veel onderzoek naar dit specifieke type domme-duivel-sprookje is er nog niet gedaan. Hieronder volgt een vergelijking tussen de verschillende varianten en een vergelijking met andere typen verhalen die ook binnen het kader van de domme-duivel-sprookjes te plaatsen zijn.
Omdat het verhaal kort en bondig is en een pointe heeft aan het eind, doet het het meest denken aan een mop. Er bestaan ondanks de beknoptheid toch enkele variaties: De persoon met het geweer is in de verhalen een soldaat of jager (of jachtopziener). Dit zou gerelateerd kunnen zijn aan de tijd en/of plaats waar het verhaal verteld wordt. De duivel ziet vervolgens het geweer van de jager dan wel soldaat aan voor een tabakspijp; deze konden in de negentiende eeuw namelijk behoorlijk lang zijn. Op dat moment kunnen we twee verschillende reacties van de duivel onderscheiden in de verhaalvariaties: 1. De duivel vindt het een mooie of lange pijp. 2. De duivel vraagt verwonderd wat het is dat de jager of soldaat op zijn rug of in zijn handen heeft, waarop de geweerdrager antwoordt dat het een tabakspijp is.
Vervolgens zijn er wederom twee mogelijkheden: 1. De duivel vraagt of hij ook eens roken mag. 2. De jager dan wel soldaat biedt de duivel de pijp aan. Het komt voor dat het geweer nog geladen dient te worden. Hierbij wordt kruit gebruikt en in een andere variatie kruit en lood; dit ziet de duivel als tabak. Het laden van het geweer wordt in verband gebracht met het stoppen van de pijp. (Deze vorm lijkt ouder en oorspronkelijker gezien de manier van laden van het vuurwapen.)
In een aantal versies heeft een van de personages een naam: Zwiere (Friese naam, betekent: “sterk leger”) de jachtopziener en Joosje de duivel. (Joosje wordt als naam vaker gebruikt wanneer het om de duivel gaat: vgl. Joost mag het weten’. De verbasterde naam zou ontleend kunnen zijn aan de naam van een op Java vereerde Chinese godheid en wordt in het algemeen opgevat als de duivel. Volgens sommigen is ‘Joost’ meer een substituutnaam of taboenaam voor duivel omdat het noemen van zijn naam al gevaarlijk was of in ieder geval een beangstigende werking had.)
De uitkomst van de vertelling is altijd dezelfde: het geweer gaat af in de mond van de duivel, vaak doordat de jager of soldaat de trekker over haalt. De duivel merkt vervolgens op dat het nogal zware tabak is. Daarbij komt het ook voor dat de duivel de kogel weer uitspuugt. Kenmerkend is dat deze er verder niets aan over houdt en zijn weg vervolgt (om vervolgens nooit meer terug te keren).
Opvallend is dat het verhaal in Nederland, voor zover de overlevering ons duidelijk kan maken, alleen verteld is in Friesland en Drenthe. In ieder geval noordelijk dus. Het verhaal kan in deze vorm logischerwijs niet ouder zijn dan de uitvinding van het musket (1520). Het roken van tabak werd in Europa weliswaar ook al in de 16e eeuw geïntroduceerd, maar het is aannemelijk dat het volksverhaal pas later werd verteld, toen het roken van een pijp een algemene gewoonte werd. De tabakspijp die qua lengte doet denken aan een vuurwapen zien we later opgang maken, rond de negentiende eeuw, en dit is een voorwaarde om deze verhaalvorm succesvol te kunnen laten worden. Ook moest de gewone man algemeen bekend zijn met tabak roken. Het laden van een musket doet zoals gezegd denken aan het stoppen van de pijp. Het is dan aannemelijk dat het uit de tijd stamt dat men dit wapen gebruikte, maar het beeld kan naar de situatie gevormd zijn. In de loop van de negentiende eeuw neemt het modernere geweer de oudere modellen over. Een andere aanwijzing vinden we in de overlevering van het verhaal. De vroegst bekende versie komt uit 1844 en dat strookt met de redenering hierboven. Dus rond het begin van de negentiende eeuw zal dit verhaal zijn wortels hebben.
Aan de andere kant zien we dat verhalen waarin de duivel wordt beetgenomen tot ver terug in de tijd te vinden zijn. Vergelijk bijvoorbeeld het type ATU 330 waarin de smid de duivel of de dood te slim af is. Dit verhaal gaat terug op versies uit de zestiende en zeventiende eeuw. Het esbattement Van den appelboom uit de zestiende eeuw is een voorbeeld. Dezelfde motieven vinden we terug in Hollandtsche Sinne-Droom op het Nieuw Wys-Mal van den Ouden Italiaenschen Smit van Adriaen van de Venne, uit 1634. Tollens maakte er een gedicht van in 1844, Philemon; Kloosterlegende.
Een zeer opvallend gebruik van dit verhaal is het volgende spreekwoord: ‘Dat is sterke tabak, zei de duivel, toen men hem met het pistool in de neus schoot.’ Het is opgenomen in een verzameling zogenaamde Wellerismen (zeispreuken of apologische spreekwoorden, vernoemd naar Samuel en Tony Weller van Dickens die regelmatig dit soort uitspraken in de mond krijgen gelegd) van Cox en Van der Kooi. De precieze herkomst en wijze van gebruik is echter moeilijk te traceren.
Buiten Nederland heeft het verhaal van de duivel en het geweer als tabakspijp een wijde verspreiding. Het verhaal is met name te vinden in Europa als kerngebied met uitlopers naar het Midden-Oosten, Azië, Afrika en Amerika.
Uit Duitsland is er een variant bekend genaamd ‘Wie der Teufel auf der Flöte blies’. Hierin spelen de duivel en zijn jongste zoontje de hoofdrol en is de ‘pijp’ vervangen door een ‘fluit’: De duivel verveelde zich en ging op een plezierreisje naar de Aarde, samen met zijn zoon. Daar vonden ze nabij een bos een slapende jager. Naast de tas van de jager, met daarin het geschoten wild, stond zijn geweer. De zoon vroeg zijn vader wat het was en de duivel antwoordde hem onwetend dat het een fluit was. Met deze fluit konden mensen dieren lokken zodat ze alleen nog maar gevangen hoefden te worden. Dat wilde de kleine wel eens meemaken. De vader moest het maar eens voor doen. De duivel vertelde zijn zoon dat er twee man nodig zijn: een die blaast en een die het vingerwerk doet. De kleine nam de laatste taak op zich, hetgeen hij eerst nog verkeerd deed tot ergernis van zijn vader. De harde knal en het kruit of de hagel worden door de duivel en zijn zoon aangezien voor respectievelijk het indrukken van de verkeerde knop en stof dat in de fluit is gaan zitten. De zoon rende meteen hard weg en de vader ging snel achter hem aan omdat de jager was wakker geschrokken. De zoon: “Dat was geen mooie toon”. Vader: “Je drukte de verkeerde knop in en de fluit was erg stoffig zodat al het stof in mijn keel vloog.”
Er is ook nog een Fins-Amerikaanse versie bekend (te vinden in Dorson, Bloodstoppers and Bearwalkers, pp. 143-44) en een journalistieke versie uit 1844 (in Dorson, Jonathan Draws the Long Bow, p. 55). Een verhaal getiteld ‘Eileschpijjel’s Smoke Pipe’ is terug te lezen in Dorson, Buying the Wind: Regional Folklore in the United States, p. 131-132. Dit verhaal kent hetzelfde verloop. Eileschpijjel [een verbastering van Eulenspiegel] is de jager die de nieuwsgierige duivel zijn ‘pijp’ aanbiedt. Een tekst uit Wales is getiteld ‘Morgan Jones and the Devil’, gepubliceerd in 1846, waarbij dus ook weer de hoofdrolspeler een naam heeft. Een opvallende variatie heeft een verhaal uit Oklahoma, waarbij de duivel is vervangen door een ruige indiaan. Deze laatste tekst is verteld in 1935. Door de tijd heen blijft het verhaal levenskrachtig en wordt het aangepast aan de tijd en plaats waar het wordt verteld.
In verband met dit verhaal wordt ook type ATU 1158 genoemd. Hierin wil een duivel (of ander groot, sterk wezen) door de loop van een geweer kijken waarna een ander persoon (de smid) de trekker over haalt.
Naast type ATU 1157 bestaan er nog andere domme-duivel-sprookjes. Sprookjes waarin een vaak eenvoudig mens de duivel er op listige wijze tussen neemt. Goede voorbeelden zijn VDK 1191A* ‘Voor de haan kraait boerderij bouwen’ en de reeds genoemde ATU 330 ‘The Smith and the Devil’. In het eerste type moet een boer zijn boerderij bouwen of herstellen, maar heeft daar de middelen niet voor. De duivel biedt de boer aan deze klus in een nacht te klaren in ruil voor zijn ziel. Wanneer de duivel op tijd klaar dreigt te komen, krijgt de boer het toch benauwd en zijn vrouw brengt de haan aan het kraaien of bootst zelf het geluid van de haan na. De boer heeft zijn boerderij en behoudt zijn ziel wanneer de duivel wegvlucht voor de nakende dag. In het tweede verhaal weet de smid zijn leven te rekken met behulp van drie magische voorwerpen, vaak: een beurs waar hij alles en iedereen in en uit kan wensen, een fruitboom waar niemand uit kan komen zonder zijn toestemming en een stoel of aambeeld met dezelfde functie. Met behulp van deze drie voorwerpen weet hij de duivel te dwingen zijn leven te rekken en een plaats in de hemel te verkrijgen. De beurs gebruikt de smid om de duivel(s) in plat te slaan en om zich de hemel in te wensen. Onder ‘The Smith and the Devil’ vallen ook een aantal aanverwante verhalen (subtypen). De oudst bekende is het esbatement Van den appelboom uit ca. 1500 (AT 330d, ‘Bonhomme Misère’). Daarnaast kennen we AT 330b, ‘The Devil in the Knapsack’. In deze laatste twee varianten komen respectievelijk enkel de motieven van de betoverde fruitboom waar niemand uit kan en de magische beurs waar iets in gewenst kan worden voor.
Zie voor deze verhaaltypen en verhalen het lexiconlemma voor AT 0330. Hieronder wordt wat dieper ingegaan op een aantal andere verhalen die ook vallen onder de noemer domme-duivel-sprookjes of daarmee in verband te brengen zijn.
In ATU 0812, ‘The Devil's Riddle’ heeft iemand een verdrag met de duivel gesloten, waar diegene vervolgens onderuit weet te komen door middel van het beantwoorden van drie vragen. In één variant verkoopt een vrouw haar kind aan de duivel, maar krijgt hier, wanneer de duivel het kind komt halen, spijt van en wil niet doorgaan met de verkoop. De duivel biedt haar de kans het kind te houden als het drie vragen goed kan beantwoorden: Hoe diep is de zee? Een steenworp. Wat is zoeter dan zoet? Mijn moeders borst. Wat is harder dan hard? Mijn moeders hart, want zij verkocht mij aan de duivel. Zo kan de moeder haar kind toch behouden.
Een andere variant dateert al uit de het derde kwart van de zeventiende eeuw en is overgeleverd in de Anecdota sive historiae jocosae van Aernout van Overbeke, een verzameling moppen en grappige anekdotes. In die versie is er niet echt sprake van een verdrag met de duivel, maar meer van een beproeving: De duivel richt zich tot een zeer godvruchtige kluizenaar. De duivel wil hem eens testen en stelt hem drie vragen. “Waar is de aarde boven de hemel verheven?” “In het lichaam van Christus, dat is aards, maar door Jezus boven al het aardse verheven.” Tweede vraag: “In welke kleine plaats heeft God het grootste wonder laten zien?” “In het aangezicht van de mens, want geen twee mensen zijn hetzelfde.” Derde en laatste vraag: “Hoe ver is de hemel van de aarde?” “Dat weet je zelf het best, want toen je uit de hemel werd gestoten, heb je het zelf kunnen meten.” In dit geval wordt de duivel er niet zozeer tussen genomen maar meer op zijn nummer gezet. Hieruit blijkt ook de domheid van de duivel tegenover de gevatte mens; de duivel had, (als hij slimmer was) anticiperend, een vraag kunnen stellen die minder vatbaar was voor spitsvondige antwoorden.
In de overlevering van volksverhalen komen meer duivelsverdragen voor. Een ander voorbeeld is die waarin een jager zijn ziel verkoopt aan de duivel voor kogels waarmee hij zeven jaar lang raak schiet. Hij kan er alleen onderuit komen door de duivel na zeven jaar een nieuw dier te laten zien (ATU 1091, ‘Bringing an Unknown Animal’). Tegen het einde van die zeven jaar krijgt de jager het benauwd en vertelt het voorval aan zijn vrouw. Deze doet zich voor als een dier door zich met veren te beplakken. De duivel herkent het ‘dier’ niet en de jager behoudt zijn ziel. In een ander verhaal verkoopt een boer zijn ziel aan de duivel met als tegenprestatie dat de duivel hem geld blijft geven zolang er bladeren hangen aan de boom in zijn tuin. De duivel gaat akoord, maar de boer bindt in de herfst met garen de blaadjes vast aan de takken. Veel verhalen die vallen onder type SINSAG 0881, ‘Der Teufelsvertrag’, zijn echter sagen van iets serieuzere aard waarin bijvoorbeeld vrijmetselaars of anderen een pact hebben met de duivel in ruil voor geld. Met deze mensen loopt het dan ook vaak minder goed af. Maar ook hier kan de duivel bedrogen worden, bijvoorbeeld wanneer een vrijmetselaar het verdrag niet met zijn eigen bloed ondertekent maar met geitenbloed en vervolgens achterstevoren het pand verlaat.
Een wat meer flauw bedrog van de duivel vinden we in het type ATU 1187*, ‘Unfinished Work’. Dit type kent verschillende verhaaltjes: Een meisje wil graag trouwen en de eerste die het vraagt zal haar man worden. Dit blijkt de duivel te zijn en ze zegt dat ze met hem meegaat als ze klaar is met de afwas. De vaat wordt kapot gegooid en de duivel vertrekt omdat de vaat nooit zal worden afgewassen of omdat hij zo lang geen geduld heeft. Of: een gastvrouw vraagt of ze eerst de lege glazen mag vullen, die ze vervolgens kapot gooit. Er bestaan tevens variaties waarin het meisje zegt dat ze de duivel net zo slecht zal behandelen als de vaat die ze zojuist kapot gooide. Als een vrouw dan toch per ongeluk verloofd raakt met de duivel kan ze nog altijd vragen of hij wat stro bijeen wil binden voordat hij binnen komt en de stro vervolgens in brand steken waardoor dit mislukt.
Onder hetzelfde type valt het verhaal waarin de duivel een man komt halen. Deze vraagt de duivel of hij niet eerst zijn kousebanden, bretels of wambuis mag aantrekken of vastmaken. Wanneer de duivel hiermee akoord gaat, deelt de man mee nooit meer kousebanden, bretels of een wambuis te dragen. In dezelfde lijn vinden we de man die zich eerst wil scheren en dit nooit meer doet of de man die eerst een kaarsje wil branden dat hij vervolgens in een diepe put gooit. Een laatste voorbeeld wijkt wat af van de vorige. Hierin moet men een duivel die in de persoon van een zwarte man rondwaart zien kwijt te raken. De man wordt gevraagd pas terug te keren wanneer een emmer met zand is gevuld. Men heeft de bodem van de emmer verwijderd.
Het motief van de bodemloze emmer vinden we terug onder type ATU 1130 ‘Counting out Pay’. Hier gaat het dan veelal om een hoed, laars, mand of korf die gevuld dient te worden met geld in ruil voor de ziel. De mand heeft geen bodem of de laars heeft geen zool, zodat er geen eind komt aan de goudleverantie, en de duivel van het pact afziet.
Er bestaat dus een flinke verscheidenheid aan domme-duivels-sprookjes. Wat het verhaal met het geweer zo uniek maakt vergeleken met de andere verhalen, is dat er geen directe aanleiding is om de duivel beet te nemen. Dit gebeurt wanneer de duivel toevallig langskomt en nieuwsgierig is. Anderzijds: het is de duivel, die mag je te allen tijde dwars zitten. In sommige sagen wordt getracht op listige wijze onder een afspraak uit te komen. Er zijn ook verhalen/versies waarbij dit niet lukt met als gevolg vaak de dood of het verlies van de ziel (soms de schaduw) van degene die het pact met de duivel sloot.
Waarvoor dienen dergelijke verhalen? Het was niet puur en alleen voor het vermaak. De spot drijven met de duivel is een fenomeen dat reeds in de middeleeuwen terug te vinden is. Daarmee werd het kwaad bezworen en het gevaar gerelativeerd; het was in feite een manier om om te gaan met de angst voor de duivel. Het feit dat de duivel niet zo slecht kan zijn als dat God goed is, kon al de lachlust opwekken. Uit vele andere verhalen, met name de sagen, blijkt wel dat de angst voor de duivel tot in de moderne tijd heeft voortgeduurd. Als horrorgenre worden er nog altijd films gemaakt waarin de duivel bezit neemt van een persoon of waarin onverklaarbare gebeurtenissen toegeschreven worden aan een demonische bovennatuurlijke kracht. Films van The Exorcist tot Harry Potter spelen succesvol met de demonische thema’s. Volksverhalen waarin de duivel het op een grappige manier ontgeldt zijn er niet zoveel meer. De duivel boezemt ons in het dagelijkse leven niet meer de reële angst in zoals in vroeger tijden en we hebben de humoristische, ontladende verhaaltjes blijkbaar minder nodig. In onze huidige samenleving overheersen heel andere angsten voor modernere fenomenen, die worden verwoord in een moderner genre als de broodjeaapverhalen.
Literatuur
- Cox, H.L. en Van der Kooi, Jurjen, Alle beetjes helpen. Nederlandse, Friese en Vlaamse Wellerismen. Een compendium. Groningen, 2007. p. 287, nr. 4187
- Dorson, Richard Mercer, Jonathan Draws the Long Bow. New England popular Tales and Legends. Cambridge Massachusetts: Harvard University Press, 1946. p. 55
- Dorson, Richard Mercer, Buying the Wind: Regional Folklore in the United States. Chicago, Chicago University Press, 1964. pp. 131-132
- Dorson, Richard Mercer, Bloodstoppers & Bearwalkers: Folk Traditions of the Upper Peninsula. Cambridge, Harvard University Press, 1952. p. 144 en 290
- Frenschkowski, Marco en Drascek, Daniel, ‘Teufel’ in: Enzyklopädie des Märchens, dl. 13, kol. 383-413. Hofheim/Regensburg, 2010.
- Neumann, Siegfried: 'Waffen', in: Enzyklopädie des Märchens, dl. 14, kol. 398-403.
- Pleij, Herman, ‘Duivels in de Middelnederlandse literatuur’ in: Duivelsbeelden. Een cultuurhistorische speurtocht door de Lage Landen, Gerard Rooijakkers e.a. (Red.), 1994. pp. 89-106
- Tollens, Hendrik, Gezamenlijke dichtwerken X-XII. Suringar, Leeuwarden 1856-1857. pp. 1-19.
- Wolf, Johann Wilhelm, "Wie der Teufel auf der Flöte blies", Deutsche Hausmärchen. Göttingen: Dieterich'sche Buchhandlung, 1851. pp. 438-39.