Hoofdtekst
Drie gebochelde broeders.
Er waren eens drie broeders zoo volkomen aan elkander gelijk, dat niemand eenig verschil bij een hunner kon opmerken. Zij waren drielingen, geloof ik; zeker weet ik, dat zij alle drie gebocheld waren. Zij woonden bij elkander in één huis en deden gezamenlijk hun best om den kost te verdienen. Maar deze was meest sober, en een hunner zeî ten slotte: «Ik wil toch eens beproeven of ik 't niet beter kan krijgen; ik ga de wereld in.» Hij begaf zich op reis en kwam na verloop van eenige dagen in dienst bij eene rijke boerin, die weduwe was en zooveel van hem begon te houden, dat het hem spoedig gelukte haar tot vrouw te krijgen. Nu kon hij een gemakkelijk en lekker leven hebben, en toen zijne broeders dit te weten kwamen, werden zij belust om daar ook meê van te genieten. Zij kwamen hunnen gehuwden broeder dikwijls bezoeken, hoofdzakelijk, om maar eens goed te kunnen eten, terwijl zij andere hulp ook niet versmaadden. Maar dit begon de vrouw spoedig te verdrieten en zij besloot zich door een kras middel van de klaploopers te ontslaan. Op zekeren dag, toen haar man op reis was, liet zij de twee broeders bij zich verzoeken, met de bepaling, dat de een een half uur later moest komen dan de ander. En toen nu de eerstkomende tot aan het huis was genaderd, werd hij aangegrepen door een armen drommel, die door de vrouw was omgekocht om den bultenaar van kant te maken. Hij voerde den stumperd naar een eenzaam veld, wierp hem daar in het water, liet hem verdrinken en keerde toen terug om zijn loon te ontvangen. Maar de vrouw zeî: «Je hebt slecht je plicht gedaan; de man zit reeds weêr bij mij in huis. Kijk maar!» - Jawel! Maar het was de tweede broeder, die intusschen was aangekomen. De arme man vloekte en zeî: «Dan moet ik 't nog eens overdoen.» Ook deze bultenaar, werd weggevoerd en onderging hetzelfde lot als zijn broeder. Ten tweedemaal terugkeerende, ontmoette de moordenaar op het erf den man des huizes, die van de reis terugkwam. - «Verduiveld!» riep hij uit, «reeds tweemaal heb ik je verdronken en nog leef je! Dat zal me toch benieuwen!» - Eer de goede man het kon denken, werd hij aangegrepen, om eenige minuten later te worden gezonden naar het rijk der visschen. Zoo waren nu de drie bultenaars allen opgeruimd. Toen de vrouw het rechte van de zaak kwam te weten, speet het haar toch wel een weinig, dat zij haar man zoo door eene vergissing was kwijt geraakt.
Er waren eens drie broeders zoo volkomen aan elkander gelijk, dat niemand eenig verschil bij een hunner kon opmerken. Zij waren drielingen, geloof ik; zeker weet ik, dat zij alle drie gebocheld waren. Zij woonden bij elkander in één huis en deden gezamenlijk hun best om den kost te verdienen. Maar deze was meest sober, en een hunner zeî ten slotte: «Ik wil toch eens beproeven of ik 't niet beter kan krijgen; ik ga de wereld in.» Hij begaf zich op reis en kwam na verloop van eenige dagen in dienst bij eene rijke boerin, die weduwe was en zooveel van hem begon te houden, dat het hem spoedig gelukte haar tot vrouw te krijgen. Nu kon hij een gemakkelijk en lekker leven hebben, en toen zijne broeders dit te weten kwamen, werden zij belust om daar ook meê van te genieten. Zij kwamen hunnen gehuwden broeder dikwijls bezoeken, hoofdzakelijk, om maar eens goed te kunnen eten, terwijl zij andere hulp ook niet versmaadden. Maar dit begon de vrouw spoedig te verdrieten en zij besloot zich door een kras middel van de klaploopers te ontslaan. Op zekeren dag, toen haar man op reis was, liet zij de twee broeders bij zich verzoeken, met de bepaling, dat de een een half uur later moest komen dan de ander. En toen nu de eerstkomende tot aan het huis was genaderd, werd hij aangegrepen door een armen drommel, die door de vrouw was omgekocht om den bultenaar van kant te maken. Hij voerde den stumperd naar een eenzaam veld, wierp hem daar in het water, liet hem verdrinken en keerde toen terug om zijn loon te ontvangen. Maar de vrouw zeî: «Je hebt slecht je plicht gedaan; de man zit reeds weêr bij mij in huis. Kijk maar!» - Jawel! Maar het was de tweede broeder, die intusschen was aangekomen. De arme man vloekte en zeî: «Dan moet ik 't nog eens overdoen.» Ook deze bultenaar, werd weggevoerd en onderging hetzelfde lot als zijn broeder. Ten tweedemaal terugkeerende, ontmoette de moordenaar op het erf den man des huizes, die van de reis terugkwam. - «Verduiveld!» riep hij uit, «reeds tweemaal heb ik je verdronken en nog leef je! Dat zal me toch benieuwen!» - Eer de goede man het kon denken, werd hij aangegrepen, om eenige minuten later te worden gezonden naar het rijk der visschen. Zoo waren nu de drie bultenaars allen opgeruimd. Toen de vrouw het rechte van de zaak kwam te weten, speet het haar toch wel een weinig, dat zij haar man zoo door eene vergissing was kwijt geraakt.
Onderwerp
AT 1536B - The Three Hunchback Brothers Drowned   
ATU 1536B - The Three Hunchback Brothers Drowned.   
Beschrijving
Drie gebochelde broers lijken erg veel op elkaar en leven samen. Omdat ze het arm hebben, besluit een van hen de wereld in te trekken. Hij komt in dienst van een rijke boerin die weduwe is en na verloop van tijd trouwen ze. De andere twee broers willen meeprofiteren van de rijkdom van hun broer en bezoeken hem en zijn vrouw zeer vaak. De vrouw wordt dit beu en zint op een manier om van de mannen af te komen. Ze betaalt een arme man om een van de broers te doden. Deze verdrinkt de eerste gebochelde broer. De boerin maakt hem wijs dat hij zijn taak niet goed heeft volbracht en wijst op de tweede gebochelde broer. Deze wordt eveneens verdronken. Als de arme man een derde gebochelde man ziet (de echtgenoot van de boerin), denkt hij het nog eens over te moeten doen. Zo zijn alle drie broers gedood.
Bron
Waling Dykstra: Uit Friesland's volksleven van vroeger en later: volksoverleveringen, volksgebruiken, volksvertellingen, volksbegrippen. Leeuwarden [1896], deel 2, 116-117
Motief
K2322 - The three hunchback brothers drowned.