Op een avond komt een man een haas tegen die op zijn achterpoten staat te dansen en te springen. De man probeert de haas driemaal te verjagen, maar het dier komt driemaal terug.
Twee mannen gaan van Jistrum terug naar Kollumersweach [Kollumerzwaag]. Als ze op weg zijn, voegt een vrouwtje zich bij hen. Ze slaat later een laantje in en de mannen zien dat ze zweeft. Ze zijn bang.