Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

BOEKV064 - De dankbare doode.

Een sprookje (), 1899

Default_realistic_photograph_of_a_sailor_rescuing_a_princess_i_1 (1).jpg

Hoofdtekst

De dankbare doode
Er was ereis een matroos, die dronken Gerrit genoemd werd. Op een keer dat hij aan wal was, zag hij een ophooping van menschen, die schreeuwden en heen en weer liepen: kortom een heel tumult. "Wat is er hier an de hand?" vroeg hij. "O," zei een man, "er is een oud wijf gestorven, en omdat ze haar schuld niet heeft betaald willen de schuldeischers niet dat ze begraven wordt." "Is 't anders niet," zei Gerrit, "ik heb mijn zakken vol rijksdaalders; die kan ik dan goed besteden." En hij betaalde de schuld van de vrouw en het mensch kon eerlijk begraven worden.
Hij was de heele zaak 's avonds al weer vergeten. Maar terwijl hij uit de herberg naar huis toe ging om te slapen, voelde hij plotseling een hand op zijn schouder. Hij keek om en zag een oud vrouwtje. "Wat moet je?" vroeg hij. "Ik moet niets," zei het vrouwtje, "ik kwam je alleen maar vertellen, dat je op mijn hulp kunt rekenen als je die noodig hebt." "Loop naar den bliksem," zei de matroos en hij stapte voort.
Weldra was hij weer op zee en zat in de mast om de zeilen te reven of zwabberde het dek, of vloekte op den kajuitsjongen; maar na een paar reizen begon het varen hem te verdrieten en hij besloot dus om te zien of hij aan den wal aan de kost kon komen. Maar werken wou hij ook niet. Er schoot dus niet anders over dan roover te worden. Daar had hij wel zin in, maar het bleek dat het nog niet zoo gemakkelijk was om lid van een rooverbende te worden. Hij was echter een flinke kerel en eindelijk vond hij een rooverkapitein die het met hem wou probeeren.
Hij had dus eerst een proeftijd. Erg pleizierig was dat niet, want hij moest in 't roovershuis blijven en aardappelen schillen; mee uitgaan mocht hij nog niet. Hij verveelde zich verschrikkelijk en als hij met zijn werk klaar was, ging hij maar wat houthakken of vogels vangen of wandelen in de buurt van het huis. Zoo kwam hij op een goeien dag op een plek waar hij nog nooit geweest was, bij een rots met een diepen kloof. Daar hoorde hij zachtjes steunen. "Wat is dat?" dacht hij en hij kwam dus dichterbij. Jawel! toen hoorde hij duidelijk het zuchten van een mensch. Hij was niet bang en hij kroop dus in de kloof, en toen zag hij dat in het hol een jong meisje zat in een blinkend gouden kleed. Ze was echter opgesloten en vertelde dat ze een gestolen koningsdochter was en dat ze leefde van de aardappelschillen die de roovers haar alle dagen brachten. Hij probeerde of hij de tralies kon losbreken of het slot losmaken, maar dat lukte natuurlijk niet; en hij beloofde dus dat hij, zoodra hij daar gelegenheid toe zag, haar zou trachten te bevrijden.
Gelukkig hadden de roovers er niets van gemerkt dat hij van het hol afwist, en toen hij nu een poos bij de bende was geweest begonnen ze hem wat beter te vertrouwen en mocht hij ook eens mee op roof. Toen bleek het dat hij aanleg had voor het vak, want hij kwam avond op avond thuis met gouden ringen, geld, vorken en lepels enz. De rooverkapitein kreeg met hem op en nam hem in het vertrouwen, en hij vertelde hem van de koningsdochter en hoe hij hoopte daar een grooten losprijs voor te krijgen, en dat hij den sleutel altijd bij zich had, omdat hij bang was dat ze anders misschien zou ontsnappen. Gerrit hoorde hem uit en toen het nu zijn beurt weer zou zijn om op het huis te passen, zorgde hij dat hij den sleutel stilletjes wegnam. Toen dan de roovers allemaal uit waren, ging hij naar het hol, bevrijdde de koningsdochter en ging met haar naar de stad. Hij was zoo voorzichtig geweest een andere japon voor haar mee te nemen, want met haar gouden kleed kon ze niet best over straat. Ze besloten om het kleed aan een goudsmid te verkoopen en voor het geld kochten zij een logement. Toen trouwden ze en voordat een jaar voorbij was kregen ze een kind.
Ze leefden heel gelukkig samen en de herberg floreerde, want Gerrit had er slag van met zijn gasten om te gaan; hij wist trouwens uit eigen ervaring wat die het liefst wilden. Op zekeren dag kwam er een zeekapitein uit een ver land en die raakte met Gerrit aan den praat. Op eens vroeg de kapitein van wie dat portret was dat aan den wand hing. "O," zei Gerrit, "dat is van mijn vrouw; die heeft ook heel wat avonturen beleefd, want ze is indertijd door roovers gestolen." En zoo sprekende vertelde hij al zijn wederwaardigheden. "Dat is wel curieus," zei de kapitein, en toen vertelde hij ook allerlei van zijn lotgevallen. Maar voordat hij wegging, zei hij: "We hebben zoo pleizierig kennis gemaakt, kom dus met je vrouw op mijn schip theedrinken." Dat gebeurde. Maar nauwelijks waren ze in de kajuit, of Gerrit merkte dat het schip bewoog. "Wat is dat?" riep hij, "gaan we varen?" En hij naar dek. Maar toen hij daar kwam, werd hij beetgepakt en ze vroegen hem of hij overboord gegooid wou worden of dat hij liever zelf in zee sprong. "Nou," zei Gerrit, "als je het mij vraagt, spring ik liever zelf; maar het is zonde dat mijn nieuwe pak mee naar de haaien gaat. Is er niet eentje die het ruilen wil voor zijn pikbroek?" Nou, dat wilden ze allemaal wel en in een ommezien was Gerrit weer matroos. Toen sprong hij in de boot die achter aan het schip hing, sneed die los met het mes dat in het zeemanspak zat en wist zich zoo te redden.
Gerrit begreep niet recht wat de reden van dat alles was; maar de zaak was eenvoudig deze, dat de zeekapitein kwam uit het land waar de koningsdochter thuis hoorde en haar portret had herkend. De koning had een groote belooning uitgeloofd aan hem die zijn dochter terugbracht en nu hoopte de kapitein die te verdienen en misschien wel de hand van de prinses te krijgen ook, en zoo later koning te worden.
Hij voer dus met zijn schip naar huis en Gerrit zwalkte in zijn boot op zee rond. Maar nu wilde het toeval dat Gerrit eindelijk na heel veel omzwervingen ook terecht kwam in het land van zijn schoonvader.
Hij kende dat land niet. Maar toen hij behouden aan wal stapte en de stad inging, zag hij dat daar groot feest was. En geen wonder. Immers de koningsdochter was teruggekomen. Toen men hem dat vertelde en hij den naam van zijn vrouw hoorde, dacht hij ook weer aan zijn kind dat zoo ver weg alleen was achtergebleven. Op eens kwam een vrouwtje aan zijn zijde loopen en zei: "Je denkt zeker: Had ik nou mijn kind maar." "Dat is zoo," zei Gerrit, "maar hoe weet jij dat?" "Ja," zei ze, "ik ben het vrouwtje dat naar den bliksem kon loopen, maar die verwensching heb ik je vergeven omdat je een ronde zeeman bent. Ik zal je helpen omdat je gezorgd hebt dat ik een eerlijke begrafenis kreeg." Toen was ze verdwenen, maar kort daarop kwam ze weer terug met het kind. Hij ging nu naar het paleis en drong door het volk heen en zei dat hij in de feestzaal wilde. Maar men lachte hem uit en zei dat daar zoo'n matroos ook precies op zijn plaats was. Toch kwam hij op de voorste rij te staan. En toen de prinses buiten kwam, zag ze hem; en ze bleef staan en zoende het kind, terwijl ze aan Gerrit een drinkgeld gaf. Meer durfde ze niet doen, want ze had den zeekapitein moeten beloven, dat ze niemand iets van haar man en kind mocht vertellen; want anders zou hij haar vermoorden.
Toen bracht Gerrit het kind weg en ging weer naar het paleis en vroeg audientie. De koning wou hem op dezen feestdag geen gehoor geven; maar op het dringend verzoek van zijn dochter, die zei dat de matroos misschien wel wat belangrijks kon vertellen tot vermeerdering van de feestvreugde, mocht hij niet alleen binnenkomen, maar zelfs aan 's konings tafel meeëten. De prinses bracht hem zelf naar de zaal en vlak tegenover haar moest hij plaats nemen. Toen de maaltijd aan een eind kwam, stelde de prinses voor, dat ieder der aanwezigen zijn wederwaardigheden zou vertellen. De zeekapitein vertelde toen Gerrits levensgeschiedenis: zijn verblijf onder de roovers, hoe hij daar de koningsdochter in het hol vond en bevrijdde, en hoe hij haar toen met zijn schip behouden naar haar geboorteland terug had gebracht.
Toen kwam de beurt aan de prinses, maar die vroeg of zij van het vertellen mocht vrijgesteld worden. Daarop was het Gerrits beurt. Die deed natuurlijk hetzelfde verhaal als de kapitein en toen ook hij had verteld hoe hij de prinses uit het hol bevrijdde, vroeg de koning of hij hem voor den gek hield. "Nee, sire," zei Gerrit, "wat ik vertel is de waarheid, maar het belangrijkste komt nog." Toen vertelde hij, hoe hij in de stad met de koningsdochter was getrouwd, hoe zij samen gelukkig hadden geleefd en een kind hadden gekregen, en hoe op een dag de zeekapitein in hun herberg was gekomen, hem had uitgehoord en hen op zijn schip had gelokt en al wat er verder gebeurd was: zijne ontsnapping, zijne omzwervingen en toevallige komst in de stad. De koning hoorde vreemd op en vroeg aan zijn dochter of het waar was. Die knikte van ja, maar de kapitein zei dat het alles gelogen was en dat de man de prinses had bang gemaakt, zoodat ze de waarheid niet durfde zeggen. Toen vroeg de koning: "Maar waar is dan het kind waarvan je gesproken hebt?" "O," zei Gerrit, "dat is door een wonder hier ook in de stad." Hij vertelde waar het was, en de koning liet het halen. Toen het in de zaal kwam, liep het dadelijk op de prinses af en zoende haar, en zei: "Moeder, daar zit paatje ook." Er was toen natuurlijk niet meer aan Gerrits verhaal te twijfelen. De koning liet prachtige kleeren voor hem halen en zette hem naast de prinses, en hij erkende hem als zijn schoonzoon.
Op den valschen kapitein was hij echter zoo kwaad dat hij hem in kokende olie wou verdrinken, maar op het smeeken van de prinses gebeurde dat niet; toen werd zijn hoofd kaalgeschoren en werd hij zoo onder de wolven in het bosch gestuurd.

Onderwerp

AT 0506B - The Princess Rescued from Robbers    AT 0506B - The Princess Rescued from Robbers   

ATU 0505 - The Grateful Dead.    ATU 0505 - The Grateful Dead.   

Beschrijving

Dronken Gerrit, een matroos, redt het leven van een oud vrouwtje door haar schulden te betalen. Later sluit hij zich aan bij een roversbende, die een ontvoerde prinses gevangen houden, die zich voedt met aardappelschillen. Als Gerrit het vertrouwen van de rovers heeft gewonnen door zelf ook te roven, bevrijdt hij de prinses en gaat incognito met haar in de stad wonen; ze trouwen en krijgen een kind. Als Gerrit zijn mond voorbij praat, nodigt een kapitein hem en de prinses uit op zijn schip. De kapitein vangt de prinses om de premie op te strijken. Gerrit weet met een list van het uitvarende schip te ontkomen. In een bootje komt hij in het land waar de prinses is teruggebracht bij haar vader. Het dankbare oude vrouwtje bezorgt Gerrit zijn kind terug. Tijdens de feestviering geeft de prinses aan Gerrit geld en het kind een kus. Gerrit vraagt audiëntie bij de koning en wordt aan tafel genood. De gasten moeten hun levensverhaal vertellen. De kapitein vertelt de lotgevallen van Gerrit als de zijne. Gerrit vertelt hetzelfde verhaal. De prinses bekent dat Gerrit de waarheid spreekt. Er wordt overgetrouwd, het kind wordt gehaald. De kapitein wordt gestraft: eigenlijk wil men hem in kokende olie gooien, maar op voorspraak van de prinses wordt hij slechts kaalgeschoren en bij de wolven het bos ingestuurd.

Bron

G.J. Boekenoogen 'Nederlandse sprookjes en vertelsels' in: Volkskunde 16 (1904), pp. 94-98 N°51

Motief

L161 - Lowly hero marries princess.    L161 - Lowly hero marries princess.   

H1385.1 - Quest for stolen princess.    H1385.1 - Quest for stolen princess.   

R111.1.2 - Princess rescued from robbers.    R111.1.2 - Princess rescued from robbers.   

H11.1 - Recognition by telling life history.    H11.1 - Recognition by telling life history.   

Commentaar

1899
vgl. CBAK0028
The Princess Rescued from Robbers

Naam Overig in Tekst

Dronken Gerrit    Dronken Gerrit   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20