Hoofdtekst
't Volgende is een toververhaal da 'k zelf meegemaakt (h)eb en 't is nog nie eens zo lang ook, dertig jaar (h)oogstens!
Daaruit kunde zien, oe taai bijgeloof kan zijn.
't gelejen Was op de Graauw, daar woonde een nichtje van mij, z 'is van (H)answest (Hansweert) afkomstig.
Euren tweden jongen was ik Peter over; ei lag nog in 't wiegsken. Oe is 't mee mijnen pit, vraag ik (h)aar.
"'t Is nie zo best," zegt zij. "Kijk maar is in 't wiegsken; de mensen zeggen dat ei betoverd is!"
Oe is da mogelijk," zeg ik, "dat bestaat toch nie!"
Z 'aaden nen bakkerij en ge weet oe da gaat op 'nen durp, meneer, 'nen baksken koffie en 'nen kletspraatjen derbij, d 'as nou eenmaal de gewoonte, althans nog in die-en tijd.
"Ouwe vrouwkes (h)ebben-t mij gezeid," zegt mijn nichtje en z 'ebben mij ook gewaarschuwd voor een oud vrouwken uit Graauw, die 't kind wel is over zijn bolleken strijkt as ze binnen komt. 'k Wil (h)aar nie meer binnen laten!"
"Op anrajen van ouwe vrouwkes moet ik zijn kleertjes naar Sluiskil sturen, naar de Paters om te laten belezen worden en ook mag ik zijn verschoon nie laten buiten (h)angen na zonsondergang of bij maneschijn.
'k (H)eb (h)aar flink uitgelachen. "Oe kunde zô dom zijn," zei ik (h)aar.
"Weete wà ge doen moet, ga de Pastoor is raadplegen."
Z (h)eeft 't um alles verteld en natuurluijk ei te Pastoor gezegd dat ik gelijk àd.
'k (H)eb later zelf de Pastoor gezegd: "Kunde da nu de mensen vanaf de preekstoel nie is voor(h)ouwen oe verkeerd dat is."
"Och," zeit-ie. "'k kan daar beter elemaal nie over spreken; d 'ouwe vrouwkes in Graauw zou-en mij toch nie gloven en de rest zou d’er maar om lachen!"
De mensen zijn nou wel wijzer geworden, meneer, maar of 't elemaal verdwenen is! 'k Moet 't betwijfelen!
Daaruit kunde zien, oe taai bijgeloof kan zijn.
't gelejen Was op de Graauw, daar woonde een nichtje van mij, z 'is van (H)answest (Hansweert) afkomstig.
Euren tweden jongen was ik Peter over; ei lag nog in 't wiegsken. Oe is 't mee mijnen pit, vraag ik (h)aar.
"'t Is nie zo best," zegt zij. "Kijk maar is in 't wiegsken; de mensen zeggen dat ei betoverd is!"
Oe is da mogelijk," zeg ik, "dat bestaat toch nie!"
Z 'aaden nen bakkerij en ge weet oe da gaat op 'nen durp, meneer, 'nen baksken koffie en 'nen kletspraatjen derbij, d 'as nou eenmaal de gewoonte, althans nog in die-en tijd.
"Ouwe vrouwkes (h)ebben-t mij gezeid," zegt mijn nichtje en z 'ebben mij ook gewaarschuwd voor een oud vrouwken uit Graauw, die 't kind wel is over zijn bolleken strijkt as ze binnen komt. 'k Wil (h)aar nie meer binnen laten!"
"Op anrajen van ouwe vrouwkes moet ik zijn kleertjes naar Sluiskil sturen, naar de Paters om te laten belezen worden en ook mag ik zijn verschoon nie laten buiten (h)angen na zonsondergang of bij maneschijn.
'k (H)eb (h)aar flink uitgelachen. "Oe kunde zô dom zijn," zei ik (h)aar.
"Weete wà ge doen moet, ga de Pastoor is raadplegen."
Z (h)eeft 't um alles verteld en natuurluijk ei te Pastoor gezegd dat ik gelijk àd.
'k (H)eb later zelf de Pastoor gezegd: "Kunde da nu de mensen vanaf de preekstoel nie is voor(h)ouwen oe verkeerd dat is."
"Och," zeit-ie. "'k kan daar beter elemaal nie over spreken; d 'ouwe vrouwkes in Graauw zou-en mij toch nie gloven en de rest zou d’er maar om lachen!"
De mensen zijn nou wel wijzer geworden, meneer, maar of 't elemaal verdwenen is! 'k Moet 't betwijfelen!
Onderwerp
TM 3101 - Heks maakt kind (mens, dier) ziek   
TM 3102 - Belezer geneest mens of dier   
Beschrijving
Raad aan moeder van betoverd kind om kleertjes te laten bespreken door paters.
Bron
Collectie De Vries, verslag 31, verhaal 2 (Archief Meertens Instituut)
Naam Locatie in Tekst
Graauw   
Sluiskil   
Plaats van Handelen
Graauw