De verteller komt in een beukenbos een huilende eikenboom tegen. De boom vertelt dat hij de enige eikenboom is in het bos en dat de enige andere eikenboom vijftien kilometer verderop staat en ze elkaar maar twee keer per jaar kunnen horen.
Met noorderwind is het weer vurig. Aan de waterkant liggen dan allemaal vuurbrokjes. Als je daar tegen aan schopt, ontstaat er brand. Ook de visnetten gloeien dan in de nacht, en er komt geen vis in.
Wat de mensen ook zeggen over het weer, het keurige heertje zegt altijd: "Gods weer, goed weer". Als hij begraven wordt, is het ijskoud, het sneeuwt en de kist zwiept heen en weer vanwege de noordenwind. De dragers horen uit de kist de stem van het…