In de buurt van de nekkerput zou een heks of een tovenaar hebben gewoond, die zichzelf in een haas kon veranderen. Toen een stroper de haas op een nacht had neergeschoten, stond de nekker plots voor hem.
De nekker was een lelijk beest met een ketting. 's Avonds kon men de nekker horen in de buurt van de putten. De paardenknechten hoorden dan tot hun grote schrik een plons alsof er iets in het water viel.
Vier jongens uit Houtem die terugkwamen van de kermis in Leisele, kwamen een ezel tegen. Eén van de jongens sprak: "Ik ben moe, ik ga op de ezel zitten". Merkwaardig genoeg was op de ezel genoeg plaats voor de vier jongens. Toen ze bij de nekkerput…
Op een avond wandelden twee paardenknechten voorbij de nekkerput. De ene knecht zag de nekker, maar de andere zag hem niet. Die ene knecht werd door de nekker in de put gesleurd.