Een vrouw bad altijd voor de dwaallichtjes. Dat waren zieltjes die nog in het vagevuur zaten en naar de hemel wilden gaan. De vrouw liet op Palmzondag een palmtakje wijden.
Op palmzondag moesten we palm mee naar de kerk nemen en op die dag bij ieder stukje land met een ander gewas een palmtakje planten. Als het onweerde, brandden we gewijde palm op het vuur.
"Palmen": het over de akker en huis verspreiden van stukjes op Palmzondag gewijde palmtakken. Het kweken van pronkappels. Snotjongens stelen de grootste appel, hollen hem uit, snijden ogen, neus en mond eruit en zetten hem met een kaars op het…