Een vrouw had van iemand raapzaad gekregen. Nadat de vrouw rapen had gezaaid, werd ze ziek. Een genezer raadde haar aan het raapzaad in brand te steken; anders zou ze namelijk nooit meer genezen. De vrouw voelde zich doodziek toen ze het zaad ging…
Enkele jongens zagen altijd een lichtje in de vorm van een raap door de lucht zweven. Wanneer de jongens dichterbij kwamen, week de raap achteruit, maar ze verdween nooit helemaal.
Op de Hamsche Hoek had iemand een uitgeholde raap gezet om voorbijgangers bang te maken. Omdat de grapjassen geen kaars hadden, gingen ze er één halen uit de kapel van Sint-Rochus bij de Steenweg op Merchtem. De raap werd met de kaars op een stok…
Om de mensen bang te maken, zetten de kinderen kaarsen in uitgeholde rapen waarin ze twee ogen en een mond hadden gesneden. De mensen die zo'n doodkaars in een boom zagen staan, geloofden dat ze een spook hadden gezien.
Een vrouw die ervan werd verdacht een toveres te zijn, vond op straat een raap en ging die naar een koeienstal in de buurt brengen. Die avond kreeg één van de koeien de koeziekte. Het vrouwtje werd door de mensen als de schuldige beschouwd, hoewel ze…
Met Allerheiligen en Allerzielen plaatsen de kinderen vaak kaarsjes in rapen, die ze dan in hagen zetten. Mensen die zo'n raap zagen staan, liepen bang weg.
Stalkaarsen waren meestal glimwormpjes of uitgeholde rapen waarin men een kaars had gezet. Men stak die rapen op een stok en liep er 's avonds mee rond om de mensen bang te maken.
Een doodkaars was een uitgeholde raap met een kaars erin. Soms zwaaide men ook heen en weer met een stok waarop men een zwijnenblaas had gestoken. Bij de Watermolen werd een jongen bang gemaakt door dergelijke grappenmakers.