Bij het kapelletje op de hoek van de Beverstraat en de Mechelstraat zetten de kinderen vaak een uitgeholde biet met een kaarsje op de haag om voorbijgangers bang te maken.
Stalkaarsen waren meestal glimwormpjes of uitgeholde rapen waarin men een kaars had gezet. Men stak die rapen op een stok en liep er 's avonds mee rond om de mensen bang te maken.
Vroeger gebeurde het vaak dat kinderen kaarsjes in een uitgeholde biet zetten, zodat de mensen zouden denken dat het stallichten of dwaallichten waren.
Een doodkaars was een uitgeholde raap met een kaars erin. Soms zwaaide men ook heen en weer met een stok waarop men een zwijnenblaas had gestoken. Bij de Watermolen werd een jongen bang gemaakt door dergelijke grappenmakers.
In de herfst en de winter was het vroeg donker. Grapjassen liepen dan vaak rond met een stok waarop ze een uitgeholde biet met een kaars hadden vastgebonden. Zo wilde men de mensen in spoken doen geloven.
Vroeger zetten de kinderen soms uitgeholde rapen met een kaars in de haag, zodat de mensen geloofden dat het op die plaats spookte. Zulke lichtjes werden stalkaarsen genoemd.
Vroeger waren er mensen die een raap uitholden, er ogen en een mond in sneden en er dan een kaarsje in zetten. Wanneer de mensen zoiets zagen, waren ze ervan overtuigd dat ze een spook hadden gezien.
Een stallicht was een omgekeerde bloempot of een uitgeholde biet waarin men een kaars had gezet. Zulke 'stallichten' zette men dan op een hoek van een haag om de mensen bang te maken.
Enkele jongens hadden een laken over zich heen gehangen en een kaars in een uitgeholde biet gezet. In die gedaante gingen de jongens langs de weg naar het station zitten om voorbijgangers bang te maken.
Een doodkeers was een teruggekeerde dode. Er werd vaak met doodkeersen gespot. Grappenmakers probeerden de mensen bang te maken met een uitgeholde raap waarin ze een kaars hadden gezet.
Vroeger zette men soms een kaarsje in een uitgeholde raap om de mensen bang te maken. De mensen geloofden dan immers dat ze een stallicht hadden gezien.
Een stalkaars was een uitgeholde biet waarin men een kaars had gezet. Naast de kaars zette men enkele stukjes van een oude spiegel om de kaarsvlam te weerkaatsen. Zulke farçeurstrucs haalde men uit om dronkaards de stuipen op het lijf te jagen.