Dwaallichtjes waren de zielen van kindjes die ongedoopt of verkeerd gedoopt waren. Wie een dwaallichtje wilde dopen, moest zeggen: "Ik doop u alleen". Anders zouden er honderden dwaallichtjes aangevlogen komen om zich te laten dopen.
Glimwormpjes waren de zieltjes van ongedoopte kinderen. Als men zijn vinger uitstak, kwam er een glimworm op zitten. Men moest dan een kruisje maken om het kindje te dopen.
Een moeder wilde haar kind niet laten dopen. Het kind groeide niet en huilde de hele tijd. De dokter wist geen raad en de pastoor mocht van de moeder niet binnenkomen. Een tijdje geleden had de vrouw bezoek gekregen van een bedelares uit Tongeren,…
Tijdens de catecheseles had een jongetje de kerk vol muizen getoverd door met een stok op de grond te tikken. Toen de pastoor dat zag, doopte hij de jongen opnieuw. Daarna kon de jongen geen muizen meer maken.
Pie V.S., een knecht die in Herk werkte, kon muizen maken uit een handvol aarde. De pastoor maakte de man wijs dat hij nog veel mooiere muizen zou kunnen maken als hij zich liet dopen. Toen de man gedoopt was, kon hij geen muizen meer maken.
Dwaallichtjes waren de zieltjes van kinderen die niet gedoopt waren omdat ze dood ter wereld waren gekomen. Dwaallichtjes zweefden tussen de hemel en de hel. Ze zagen eruit als rode glimwormpjes.
Wanneer er een kindje geboren werd, doopte men…
Je mocht nooit naar een dwaallichtje wenken, want dan kwamen er veel dwaallichtjes op je af.
Een man had een keer een zieltje kunnen verlossen door te zeggen: "Ik doop je alleen." Daarop schoot het dwaallichtje omhoog, waarna het verdween.
Tijdens de catecheseles in de basiliek van Tongeren gooide een jongetje wat aarde op de grond. Het volgende ogenblik liepen er allemaal muisjes. Nadat de pastoor de jongen opnieuw had gedoopt, kon hij geen muizen meer maken.
Dwaallichtjes waren zielen van mensen die ongedoopt waren gestorven. Dwaallichtjes verschenen meestal in de buurt van water. Wanneer iemand een dwaallichtje doopte, dan was het verlost.
Wanneer men met paard en kar voorbij het huis van Betje reed, raakte de kar altijd vast. Men moest dan roepen: "Betje, kan jij ons soms niet helpen?" Daarna kwam de kar weer in beweging.
Betje zocht ook vaak ongedoopte kindjes op om hen kwaad te…
Bij de Rulbeek, een rivier in Holbeek, zag men elke nacht een dwaallichtje. Een jongen uit Donk die voor pastoor studeerde, wilde het dwaallichtje dopen. Toen hij water over het lichtje had gegoten, stond er plots een ongedoopte man voor hem. De…
Een man die samen met een kanunnik onderweg was met de koets, zag in de verte een dwaallichtje. De kanunnik raadde de man aan om niet naar het dwaallichtje te kijken; anders zou hij immers verdwalen. De man mocht ook niet naar het lichtje fluiten,…
Een man die beweerde dat dwaallichtjes de zieltjes van ongedoopte kinderen waren, wilde er één proberen te dopen. De man is er echter nooit in geslaagd een dwaallichtje te vangen.
Vooraleer een kindje was gedoopt, waren de ouders erg bang voor heksen en hun kwade hand. Zodra het doopsel voorbij was, hadden heksen geen macht meer over het kind.
Een vrouw zag altijd een dwaallichtje in de buurt van een vijver. Omdat het de ziel van een ongedoopt kindje was, gaf de pastoor de vrouw de volgende raad: "Als je het dwaallichtje nog eens ziet, dan moet je het dopen. Je steekt dan je hand in het…
Machiel A. werkte op het Vrankenhof in 't Rooren in Opitter. Toen de man op een avond naar huis kwam, zag hij een dwaallicht boven een waterplas in een weide vliegen. Op De Kuil legde de man zich op de grond. Anders zou het dwaallicht hem immers…
Dwaallichtjes waren de zieltjes van ongedoopte kinderen die naar de mensen toe vlogen. Wanneer men zei: "Wij dopen u", dan vloog het dwaallichtje weg. Een man die had gezegd: "Ik doop u", kon nog net op tijd de deur dichtslaan, want het…
Bij de familie Velaers in Hasselbroek was er een kindje dood geboren. Omdat de ouders erg bedroefd waren aangezien hun kindje niet was gedoopt, namen ze hun dode baby mee naar Onze Lieve Vrouw van Klein-Jeuk, waar ze beloofden een noveen te zullen…
Bij het kapelletje verscheen vroeger altijd een dwaallichtje. Dat was de ziel van een ongedoopt kindje. Niemand durfde het dwaallichtje te dopen. Toen iemand dat op een dag toch had aangedurfd, verdween het lichtje.