Een jongen gaat in Duitsland op fietstocht. Hij herkent de omgeving. In een vorig leven is hij hier een rijke man geweest. De jongen vindt het verloren fortuin van de man.
Een jong meisje vertelt over haar favoriete sprookje, dat zij uit het hoofd kent: Roodkapje. Soms gaat de vertelster naar haar oma, met de lift. Daar zitten geen wolven in, maar spinnen.
Bartje Poep van de Nieuwendijk wordt nageroepen dat zijn spatbord zo hard rammelt. Bartje stopt hierop en zegt dat hij de mensen niet kan verstaan omdat z'n spatbord zo hard rammelt.
Vrouw zegt dat ze al van tevoren heeft geweten dat er putten in de straat zouden komen, want haar achterwiel ging omhoog alsof ze over putdeksels reed.
Jan Hepkes kon vreselijk hard fietsen. Op een keer was hij met zijn bakfiets onderweg, toen hij door de wind in de lucht werd opgenomen. Hij ging over het kanaal, en kwam daar weer op de grond en hij fietste weer verder.
Jan Hepkes beweerde dat niemand zo goed kon fietsen als hij. Het liefst had hij een harde tegenwind: dan kon hij met zijn borst de wind in stukken snijden.
Jongen die 's avonds op de fiets naar huis is geeft een zwijgend meisje een lift. Omdat ze plotseling is ze verdwenen gaat de jongen naar het politiebureau waar een agent hem een foto laat zien van een meisje en vertelt dat er meer meldingen zijn…
Lytse van Kammen is een grapjas en als de nieuwe dominee hem voorbij fietst zonder wat te zeggen, zegt Lytse hem af te stappen en vraagt of de man wat zei. De dominee ontkent dit en Kammen zegt dat hij dat al dacht.
Jan Hepkes komt uit Leeuwarden en haalt bij de Bonkevaart Aen in en Aen daagt hem uit. Jan gaat erop in maar tegen de wind in raakt Aen uitgeput en is blij dat hij thuis is. Als Jan terugkomt hoort hij van Tsjits dat hij een vracht huiden op moet…
Jan Hepkes fietst het liefst tegen de wind in en iedereen fietst dan verkeerd. In plaats van plat op het stuur te gaan liggen, moet je achterover gaan zitten,want dan kan je de trapper een opmieter geven.
Een man uit Burum wil weten wie het sterkste is: hij of Sterke Hearke. Als Hearke aan het werk is bij Bindert Japiks van het Klooster vraagt de man Hearke waar deze woont. Hearke spant het paard uit, tilt de ploeg met een hand op en wijst hiermee…
Jan Hepkes is voor geen hond bang. Al fietsend door de Drachtster Compagnie komt hij een boer tegen met twee zonen en een grote hond. Een van de zonen beveelt de hond Jan aan te vallen, maar Jan jaagt hem weg. Twee weken later komt hij dezelfde boer…
Jan fietst naar Leeuwarden en doet onderweg bij het Jachtveld even zijn behoefte. Op de terugweg ziet hij de bogen van het plassen op deze plek, omdat het hard heeft gevroren.
In een storm moet Jan Hepkes op de fiets naar Oostermeer toe voor huiden. Het lukt Jan wel en tegen de wind in te fietsen en hij zegt dat hij wat steun aan de borst heeft gehad
Twee mannen kwamen eens terug van een bunzingjacht. Opeens werd de een van zijn fiets gestoten en kwam in de sloot terecht. Waarschijnlijk passeerde er een lijkstoet.
Jan Hepkes was eens onderweg met zijn bakfiets, toen hij moest wachten voor een kudde overstekende koeien. Hij zei: "Och, alles komt terecht, maar de verzopen dubbeltjes komen niet weer terecht."
Durk Nauta was vreselijk sterk. Hij kon in zijn eentje een vracht hooi trekken. Ook fietste hij eens met een arendsploeg op zijn schouder naar de smid toe.
Wibe Alma en kameraden zijn een keer 's nachts bij de appelgaard van Goaitsen Rot-jonges op het Witveen als Wibe iemand op een fiets dwars door de muur heen ziet komen. Ze vluchten snel weg.