Dominee van Boerakker wordt in de loop der tijd bestolen van alle eenden. In een preek zegt hij op rijm dat niet wil zeggen dat de gemeenteleden dieven zijn, maar dat hij wel al zijn eenden kwijtraakt.
Man moest overnachten in nonnenklooster. 's Nachts moest hij plassen, maar omdat er geen po was liep hij naar buiten. Daar kwam hij een zuster tegen die hem vroeg of hij heilig was en God zocht. De man antwoordde dat hij Kees was en de pot zocht.
Winkelier Van Houten vroeg aan Hindrik Pikelhearring een rijmpje voor hem te maken. Na enige tegenwerpingen wilde Hindrik Pikelhearring wel één maken, maar dat was eigenlijk een gebed.
Hindrik van der Molen uit (Groninger) Opende vroeg zonder een cent op zak in Groningen bij een bakker om een brood. Er hoefde geen papier om. Terwijl Hindrik het brood onder zijn jas hield begon hij hard met zijn voeten te trappelen en vroeg waar het…
In de 'Historie der Nederlanden' staat het volgende vers: 'De Spanjaarden zijn nu dooR, waarom huilt gij, Nederlands zaad? Ik kerm omdat in plaats van de 'R' de 'T' niet staat.'
Jacoba van Beieren wierp, toen ze op het kasteel te Heusden gevangen werd gehouden, haar kannetjes vaak in de slotgracht. Deze zijn later weer teruggevonden. Op een van deze stond een rijmpje.
Hoogmoedige vissers van Westerschouwen vangen een meermin, en weigeren haar aan haar echtgenoot terug te geven. De meermin sterft, en de meerman profeteert de ondergang. Inderdaad verzandt de haven spoedig en de vissers vervallen tot armoede.
Een mannetje bouwt zijn huis op ijs en vraagt een hennetje, dan een haan, een zwaan, een schaap, een kalf, een koe, een paard, een wagen, een knecht, een meid, een vrouw en een kind, die allen bijzondere namen hebben.
Een jongetje wordt door zijn moeder gedood en door zijn vader gegeten. Het zusje gooit de beentjes onder de lindeboom. Het jongetje wordt een vogeltje dat een lied zingt en een kado belooft. Vader en zuster krijgen mooie kadootjes, maar de moeder…
Op verschillende plaatsen zijn zogenaamde Jacoba-kannetjes gevonden waarvan gezegd wordt dat ze door Jacoba van Beieren gemaakt werden en ze vervolgens, na eruit te hebben gedronken, door haar in de slotgracht werden gegooid.
Sommige mensen met een bochel zijn anders dan anderen. Vroeger zei men:
"Het is de bult zijn eigen schuld
dat hij die last moet dragen.
Kwam er maar een timmerman,
maar die kan er hem niet afzagen."
Een jonge knecht moest vroeg weg, en at eerder dan de anderen. De boerin zorgde ervoor dat hij bad voor het eten. Toen bad hij:
"O grote God van 't hemelrijk,
wat voedt gij de mensen ongelijk.
De boeren eten vet en spek
en de dienstboden verrekken…
Twee professors deden in een restaurant eens een wedstrijd wie het kortste rijmpje kon maken. De een liet bij de ander een druppel vet op de hand vallen en zei: "Vet smet." Vervolgens gaf de ander hem een tik op zijn hand en zei: "Ik tik."
De boot over het IJ zat vol, maar voor een rijmpje mocht Joost van den Vondel nog wel mee. Die rijmde toen: "'t is een wonder boven wonder, zeven sneden in de boot en nog niet onder." (Er zaten zeven vrouwen in de boot.)
Een dronken man zei vlak na middernacht: "Tussen twaalven en enen is alles op de benen." Meteen daarop vloog hij door de bomen. Hij was erg bang. Het was het werk van de duivel.